ECLI:NL:RBDHA:2022:14695
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft op 26 februari 2021 een asielaanvraag ingediend, nadat hij aangaf dat hij geen familie meer had in Gambia en dat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn afkomst. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de discriminatie niet kan functioneren in de maatschappij.
De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende is ingegaan op de argumenten van eiser in het bestreden besluit. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn identiteit, wat door de verweerder als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de discriminatie die eiser heeft ervaren niet ernstig genoeg is om aan te nemen dat hij niet kan functioneren in de maatschappij.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.