ECLI:NL:RBDHA:2022:14695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft op 26 februari 2021 een asielaanvraag ingediend, nadat hij aangaf dat hij geen familie meer had in Gambia en dat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn afkomst. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de discriminatie niet kan functioneren in de maatschappij.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende is ingegaan op de argumenten van eiser in het bestreden besluit. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn identiteit, wat door de verweerder als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de discriminatie die eiser heeft ervaren niet ernstig genoeg is om aan te nemen dat hij niet kan functioneren in de maatschappij.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. de Jong),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

In het besluit van 21 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (N22.14286), op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op
[geboortedatum] 2002. Op 26 februari 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. In eerste instantie was België op grond van de Dublinverordening2 verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Op 7 december 2021 is eiser door verweerder alsnog opgenomen in de nationale procedure, omdat de termijn voor overdracht aan België was verstreken. Eiser heeft als reden gegeven voor zijn asielaanvraag dat zijn ouders zijn overleden en dat hij in Gambia niemand meer heeft. Daarnaast is eiser gediscrimineerd vanwege zijn afkomst (Pular).
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Verordening 604/2013/EU.
Het geschil
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. discriminatie vanwege etniciteit;
3. Nu eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit, vindt verweerder dat onderdeel van het eerste element ongeloofwaardig. De nationaliteit en herkomst van eiser vindt verweerder wel geloofwaardig. Het tweede element vindt verweerder ook geloofwaardig. Desondanks merkt verweerder eiser niet aan als vluchteling, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de discriminatie onmogelijk op maatschappelijk gebied kan functioneren. Daarom is de asielaanvraag afgewezen.
4. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank gaat hieronder in op de geschilpunten.
Over element 1: identiteit, nationaliteit en herkomst
5. De rechtbank stelt vast eiser in zijn beroepsgronden over dit element alleen heeft verwezen naar de argumenten die hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder is in het bestreden besluit voldoende ingegaan op eisers argumenten in de zienswijze over zijn identiteit. Door in beroep alleen te verwijzen naar de zienswijze, heeft eiser het standpunt van verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd betwist. Verweerder heeft deze tegenwerping daarom ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit.
Over element 2: discriminatie vanwege etniciteit
6. Eiser voert aan dat niemand hem meer kan beschermen tegen discriminatie door de Madinko -stam sinds zijn vader is overleden. Bij terugkeer zal eiser opnieuw worden gediscrimineerd, omdat hij geen identiteitsdocument heeft waarmee hij kan aantonen dat hij Gambiaan is. Het is voor eiser niet mogelijk om een identiteitsdocument te verkrijgen, omdat niemand in Gambia kan bevestigen dat hij daar is geboren. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende betrokken bij de beoordeling van eisers asielaanvraag.
7. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Discriminatie kan worden aangemerkt als een daad van vervolging, maar alleen als de vreemdeling door de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn of haar bestaansmogelijkheden dat hij of zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Blijkens zijn verklaringen bestond voor eiser de discriminatoire behandeling er uit dat hij is beledigd en tegen hem werd gezegd dat hij belasting moest betalen, omdat eiser geen Gambiaan zou zijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich, gelet op deze problemen van eiser, op het standpunt heeft mogen stellen dat hij hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daarvoor is de discriminatie die eiser heeft ervaren niet ernstig genoeg. De enkele stelling van eiser hij bij terugkeer grotere problemen zal krijgen, omdat hij nu volwassen is, maakt dat niet anders. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt mogen stellen dat eiser niet
inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij meer problemen zou krijgen nu hij ouder is en wat die problemen dan zijn. Over het overlijden van eisers vader heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat dit niet betekent dat de politieagenten eiser niet langer zullen erkennen als een zoon van zijn vader. Tot slot heeft eiser wel gesteld hij zelfs via het dorpshoofd geen
identificerende documenten kan verkrijgen, maar eiser heeft dit verder niet toegelicht en/of onderbouwd. Verweerder stelt terecht dat ook niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om aan (nieuwe) identificerende documenten te komen.
Conclusie
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.