ECLI:NL:RBDHA:2022:14693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 29 juli 2021. Volgens de wet moet verweerder binnen 90 dagen op deze aanvraag beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van maximaal drie maanden. De uiterste beslisdatum was 17 januari 2022. Eiser heeft verweerder op 15 maart 2022 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald, en deze wordt vastgesteld op € 379,50. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en verklaart het beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf van 29 juli 2021.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser heeft de aanvraag ingediend op 29 juli 2021. Verweerder moet binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 2u van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden en dat heeft hij ook gedaan. Verweerder had dus uiterlijk op 17 januari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 15 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbijgegaan.
Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt en op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald, moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.