ECLI:NL:RBDHA:2022:14689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21/5350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor permanente kiosk op gemeentelijk terrein

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kiosk op een perceel in Den Haag. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag buiten behandeling gesteld, omdat de gemeente niet bereid was de onderliggende grond te verhuren voor de vestiging van een permanente kiosk. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 15 september 2022 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet kan worden ingewilligd, omdat de gemeente geen toestemming zal geven voor de vestiging van een permanente kiosk. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belanghebbende is, omdat de gemeente zich verzet tegen de verwezenlijking van het bouwplan. Dit betekent dat de aanvraag niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen toezegging is gedaan door de gemeente die eiser redelijkerwijs de indruk kon geven dat zijn aanvraag zou worden goedgekeurd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kiosk aan het [adres] [nummer] buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 11 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 29 januari 2021 een aanvraag ingediend voor vervanging van de in 2019 afgebrande kiosk op het perceel aan het [adres] [nummer] te [plaats]. In de aanvraag is aangegeven dat het niet om een tijdelijk bouwwerk gaat. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de activiteit uitvoeren van werken of werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, en op de activiteit gebruik van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, ten grondslag gelegd dat eiser zijn bouwplan niet kan verwezenlijken nu de gemeente de onderliggende grond niet wil verhuren voor de vestiging van een permanente kiosk. Ook wil de gemeente geen langdurige afspraken maken over de grondverhuur in verband met onduidelijkheid over het toekomstperspectief van de planlocatie. Eiser is daarom niet aan te merken als belanghebbende. Dit brengt met zich mee dat het door hem ingediende bouwplan ook niet aan te merken is als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en doet een beroep op het vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan ten aanzien van het betalen van griffierecht in deze procedure. De rechtbank stelt eiser in deze procedure vrij van het betalen van griffierecht.
6.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.2.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
7.1.
Als hoofdregel geldt dat een aanvrager om een vergunning in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is op deze regel een uitzondering gemaakt voor verzoeken om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk. Indien aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt, is de aanvrager geen belanghebbende en is zijn verzoek om een vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002.
7.2.
In dit geval strekt de gevraagde omgevingsvergunning tot het plaatsen van een permanente kiosk op grond die in eigendom is van de gemeente Den Haag. Op de hoorzitting is naar voren gekomen dat eiser de kiosk in ieder geval voor een langere periode vestigen. Weliswaar heeft de gemeente in 2018 een concept huurovereenkomst opgesteld, maar uit dit concept blijkt niet de wens van de gemeente om mee te werken aan een permanente kiosk nu het concept zag op een periode van vijf jaar. Ook uit verder ingebrachte correspondentie blijkt dat gemeente Den Haag niet wil meewerken aan een permanente kiosk op deze locatie. Dit hangt samen met het feit dat de planlocatie in ontwikkeling is. De gemeente wil om deze reden ook geen langdurige afspraken maken over grondverhuur. Een huurovereenkomst is uiteindelijk niet gesloten. Ter zitting is nogmaals gebleken dat verweerder geen toestemming zal geven voor een permanente kiosk op deze locatie en ook geen langdurige afspraken wil maken over de grondverhuur. Nu de eigenaar van de grond zich tegen de verwezenlijking van het bouwplan verzet en eiser geen civiele procedure heeft gestart om privaatrechtelijke toestemming te verkrijgen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Het voorgaande betekent dat eiser geen belanghebbende is. Zijn verzoek om een omgevingsvergunning is dan ook geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
7.3.1.
Eiser heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel een eerste vereiste is dat er een toezegging is gedaan. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat van de kant van de overheid sprake is van uitlatingen en/of gedragingen die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
7.3.2.
Eiser stelt dat in zijn gesprekken met de gemeente nooit ter sprake is gekomen dat hij een tijdelijke omgevingsvergunning moest aanvragen. De aanvraag van een eerdere omgevingsvergunning is op inhoudelijke gronden afgewezen. Ook stelt hij dat hem door de gemeente een andere locatie is toegezegd wanneer de gemeente de grond nodig zou hebben. Er zijn op dit moment nog gesprekken gaande over een huurovereenkomst.
7.3.3.
Op grond van hetgeen onder 7.2. is overwogen alsmede de stukken die verweerder heeft overgelegd, blijkt dat verweerder eiser er meermaals van op de hoogte heeft gesteld dat zij niet mee wil werken aan een permanente omgevingsvergunning. Medewerkers van de gemeente hebben kenbaar gemaakt dat de gemeente geen langdurige afspraken wil maken over de grondverhuur. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat het hem duidelijk was dat verweerder niet permanent een kiosk op deze locatie wilde en dat het de bedoeling was dat hij dan op een andere plek zijn kiosk zou mogen voortzetten. Van een toezegging van verweerder of medewerkers van de gemeente over het toestaan van een permanente kiosk of een permanente omgevingsvergunning of langdurige afspraken over de grondverhuur is dan ook niet gebleken. Een dergelijke toezegging blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde weergave van gesprekken met de gemeente. Verweerder heeft ter zitting nog uitgelegd dat er in een bestemmingsplan (in principe) alleen permanente bestemmingen staan en dat dit los staat van of de aanvraag voor een omgevingsvergunning op een tijdelijke of permanente situatie ziet. Dat de gemeente bij het opstellen van de concept huurovereenkomst zou hebben toegezegd dat eiser de kiosk na vijf jaar op een andere locatie mag voortzetten, valt buiten de omvang van het geding omdat dit een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft. Dat de vorige aanvraag om een omgevingsvergunning is afgewezen op inhoudelijke gronden, leidt niet tot een ander oordeel. Dat verweerder zich in die procedure niet op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen belanghebbende zou zijn, maakt niet dat eiser dat in deze procedure niet meer zou mogen doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt gelet op het voorgaande niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.