ECLI:NL:RBDHA:2022:14687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20/7199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenbeschikking bestuursdwang inzake verwijdering kiosk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een kostenbeschikking van € 6.235,75 die hem was opgelegd voor het uitvoeren van een last onder bestuursdwang, waarbij hij de kosten van de verwijdering van een afgebrande kiosk moest vergoeden. Het primaire besluit werd op 7 april 2020 genomen, en na bezwaar werd het bedrag verlaagd naar € 5.094,64. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij hij aanvoerde dat de kostenraming te hoog was en dat hij zelf al kosten had gemaakt voor de sloop van de kiosk.

De rechtbank heeft de zaak op 15 september 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een bedrijf had ingeschakeld voor de sloopwerkzaamheden, maar dat de last onder bestuursdwang niet binnen de gestelde termijn was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de kostenbeschikking niet volledig in overeenstemming was met de verrichte werkzaamheden en heeft een schatting gemaakt van de kosten die in mindering moesten worden gebracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de kostenbeschikking vastgesteld op € 3.023,35, inclusief btw, en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de kostenbeschikking betrof. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen verdere kosten op eiser verhaald zullen worden en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een kostenbeschikking van € 6.235,75 gestuurd voor het uitvoeren van een last onder bestuursdwang.
In het besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en het bedrag vastgesteld op € 5.094,64.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op het perceel [adres] [nummer] stond het restant van een afgebrande kiosk. In verband met overlast en brandgevaar, heeft verweerder op 10 december 2019 een last onder bestuursdwang aan eiser opgelegd. In dit besluit is medegedeeld dat, indien eiser de overtreding niet binnen de gestelde termijn van een week heeft beëindigd door de restanten van de kiosk te verwijderen, verweerder zelf de last ten uitvoer zal leggen en de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang op eiser zal verhalen.
1.2.
Voor de uitoefening van bestuursdwang heeft verweerder bij B.V. [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 1] ) een offerte opgevraagd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Op 11 december 2019 heeft [bedrijfsnaam 1] een offerte uitgebracht. Bij deze offerte heeft [bedrijfsnaam 1] de totale kosten van de uit te voeren werkzaamheden op € 4.195,-- exclusief btw begroot. De inspecteur van DSO heeft namens verweerder op 18 december 2019 geconstateerd dat niet volledig aan de last onder bestuursdwang is voldaan. Daarop is aan [bedrijfsnaam 1] opdracht gegeven de werkzaamheden uit te voeren. Op 19 en 20 december 2019 heeft [bedrijfsnaam 1] in opdracht van verweerder de desbetreffende werkzaamheden uitgevoerd, hetgeen zij heeft uitbesteed aan de firma [bedrijfsnaam 2] B.V.
1.3.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de kosten van de toegepaste bestuursdwang op in totaal € 6.235,75 vastgesteld en deze op eiser verhaald. Volgens de kostenspecificatie behorend bij dit besluit bestaan die kosten uit een totaalbedrag aan facturen van € 5.075,95 inclusief btw, € 659,80 aan flexibele opslag van 13% en € 500,-- aan vaste opslag. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Eiser had een begin gemaakt met de sloopwerkzaamheden en twee containers voor sloopafval van 10 m³ bij [bedrijfsnaam 3] besteld. Verweerder heeft de kosten van de bestuursdwang verminderd met de facturen van [bedrijfsnaam 3] van € 1.009,90 en de kosten van bestuursdwang nader vastgesteld op € 5.094,64.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertegen het volgende aan. De kostenraming was ongeveer € 4.200,--, maar eiser kreeg opeens een rekening van € 6.235,75. Daarnaast had eiser zelf al kosten gemaakt en een deel van de kiosk laten slopen door [bedrijfsnaam 4] . Deze kosten van € 3.100,-- dienen ook in mindering te worden gebracht. Tot slot stelt eiser dat de werkzaamheden niet volledig zijn uitgevoerd door [bedrijfsnaam 1] , omdat er nog restanten van de kiosk staan, de vloer niet schoon is opgeleverd en de grond niet is geëgaliseerd zoals in de offerte van [bedrijfsnaam 1] is beschreven. Hij vreest dat er alsnog kosten op hem zullen worden verhaald om de werkzaamheden te voltooien. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat er nog gesprekken gaande zijn met de gemeente over de huurovereenkomst van de grond in verband met een nieuw te bouwen kiosk en dat, indien hij op deze locatie weer een kiosk zal mogen bouwen, hij nogmaals de kosten zal moeten dragen om de restanten te verwijderen en de vloer te egaliseren.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan ten aanzien van het betalen van griffierecht in deze procedure. De rechtbank stelt eiser in deze procedure vrij van het betalen van griffierecht.
6. Ter discussie staat enkel de vraag of de kostenbeschikking terecht is vastgesteld op € 5.094,64. De last onder bestuursdwang ligt hier niet ter beoordeling voor.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser naar aanleiding van de last onder bestuursdwang zelf een bedrijf heeft ingeschakeld, [bedrijfsnaam 4] , om de restanten van de kiosk te verwijderen. [bedrijfsnaam 4] heeft hiervoor een offerte opgesteld van € 4.000,-- inclusief btw. Eiser heeft een factuur overgelegd waarin staat dat hij wegens het tegenvallen van de sloopwerkzaamheden uiteindelijk € 3.100,-- contant aan [bedrijfsnaam 4] zou hebben voldaan. Ook heeft eiser twee facturen overgelegd waarin staat dat hij tweemaal € 504,95 contant aan [bedrijfsnaam 3] heeft voldaan voor twee containers van 10 m³. De rechtbank stelt verder vast dat [bedrijfsnaam 4] een begin heeft gemaakt met de sloopwerkzaamheden, maar dat de overtreding niet binnen de in de last onder bestuursdwang gestelde termijn is beëindigd.
8.1.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat de kostenraming hoger is uitgevallen dan het bedrag dat door verweerder in een e-mail was genoemd (te weten € 4.200,--), overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft bovenop de door [bedrijfsnaam 1] in rekening gebrachte kosten een bedrag in rekening gebracht in verband met de kosten die zijn gemaakt voor het inzetten van de gemeentelijke organisatie. Dit betreft een vast bedrag van € 500,-- voor voorbereidingskosten van de bestuursdwang en inzet van personeel bij de uitvoering van de bestuursdwang en een opslag van 13% op de door [bedrijfsnaam 1] in rekening gebrachte kosten. Mede gelet op artikel 5:25, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid een vast bedrag van € 500,-- aan kosten van de voorbereiding van de bestuursdwang en een opslag van 13% van de totaal geoffreerde kosten van de uitgevoerde werkzaamheden op eiser mag verhalen. Dat verweerder bij het bedrag van € 4.200,-- niet had genoemd dat dit exclusief btw was, kan eiser niet baten nu het op zijn weg lag om hiernaar te informeren.
8.2.
Verweerder heeft in bezwaar op de kostenbeschikking de facturen van [bedrijfsnaam 3] in mindering gebracht, maar die van [bedrijfsnaam 4] niet. Hiervoor heeft verweerder de motivering gegeven dat [bedrijfsnaam 3] een betrouwbaar bedrijf is en dat [bedrijfsnaam 4] bij de gemeente niet bekend is. Daarnaast is het onduidelijk waarvoor [bedrijfsnaam 4] € 3.100,-- in rekening heeft gebracht nu de kiosk er nog stond en de factuur onvoldoende gespecificeerd is. Voorts is er contant betaald. Verweerder is van mening dat hetgeen [bedrijfsnaam 4] heeft verwijderd, niet substantieel is. [bedrijfsnaam 1] had dit vrij snel met het door hem gebruikte materieel kunnen doen. Dat er reeds een begin gemaakt is met de sloopwerkzaamheden door [bedrijfsnaam 4] betekent niet dat het door [bedrijfsnaam 1] in rekening gebrachte bedrag niet verantwoord is.
8.3.
De rechtbank komt op basis van de foto’s in het dossier en de hoeveelheid afgevoerd materiaal tot een ander oordeel. De containers van [bedrijfsnaam 3] bevatten ruim – gezien het erbovenuit torent – 20 m³ aan gesloopt en af te voeren materiaal. Het dak van de kiosk is verwijderd en een deel van de wanden staat niet meer overeind. Verder is een aanzienlijk deel van het puin dat in de kiosk lag, verwijderd. Gelet hierop komt de rechtbank tot de schatting dat [bedrijfsnaam 4] ongeveer een derde van de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dat [bedrijfsnaam 1] hetzelfde mogelijk in kortere tijd had kunnen slopen, is geen grond om de factuur van [bedrijfsnaam 4] niet (deels) in mindering te brengen.
Verweerder heeft nog verwezen naar het proces-verbaal waarin het volgende is opgenomen: ‘
Tijdens de uitvoering is er in eerste instantie een begin gemaakt door de eigenaar van de kiosk aan de [adres] [nummer] . Hierop is besloten om de uitvoering uit te stellen. Nadat bleek dat er onvoldoende vordering zat in de uitvoering, is het werk alsnog conform offerte uitgevoerd. Door de vertraging in de werkzaamheden is het werk uitbesteed aan de firma [bedrijfsnaam 2] BV. Doordat er manuren zijn gereserveerd voor de uitvoering op 19 december 2019 en er extern mensen ingehuurd zijn bij de daadwerkelijke verwijdering van de kiosk en het schoon opleveren van het terrein op 20 december 2019, zullen er geen kosten in mindering worden gebracht op de factuur.’ De rechtbank kan deze redenering niet volgen, nu de geoffreerde werkzaamheden zagen op de datum na 18 december 2019 (en daarmee op 19 en 20 december) en ook toen zijn uitgevoerd. Het is de rechtbank daarom ook niet duidelijk op welke wijze er vertraging zou zijn ontstaan of waarom het nodig was om (extra) manuren te reserveren dan wel in te huren voor de reeds geoffreerde werkzaamheden. Verweerder heeft dit ter zitting niet kunnen ophelderen. Derhalve is onvoldoende gemotiveerd waarom er - anders dan voor de kosten voor de containers van [bedrijfsnaam 3] - voor de door [bedrijfsnaam 4] verrichte werkzaamheden geen kosten in mindering gebracht zijn.
8.4.
Ten aanzien van de hoogte van de factuur van [bedrijfsnaam 4] overweegt de rechtbank dat de kosten niet volledig in mindering gebracht kunnen worden, omdat deze niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat [bedrijfsnaam 4] ongeveer twee derde van de restanten van de kiosk heeft weggehaald en dat het hem redelijk leek om de helft van de offerte te betalen, namelijk € 2.000,--. Omdat [bedrijfsnaam 4] daarmee niet akkoord ging en hij aan het kortste eind trok, heeft hij uiteindelijk € 3.100,-- betaald. Dit zou in verhouding betekenen dat [bedrijfsnaam 4] ongeveer driekwart van de kiosk heeft verwijderd. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er door [bedrijfsnaam 4] maar een klein deel van de kiosk is gesloopt.
Aangezien verweerder noch eiser over documenten beschikt die aantonen wie welk percentage of aandeel heeft verwijderd en zowel de offerte en factuur van [bedrijfsnaam 4] als die van [bedrijfsnaam 1] niet dan wel onvoldoende gespecificeerd zijn, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en op basis van de voorliggende informatie een schatting maken. Zoals uit 8.3. blijkt, is de rechtbank van oordeel dat [bedrijfsnaam 4] ongeveer een derde van de door hem uit te voeren werkzaamheden heeft verricht. Dat betekent dat een bedrag van (€ 4.000,-- incl. btw x 1/3e =) € 1.333,-- incl. btw in mindering zal worden gebracht op de kostenbeschikking.
8.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat, in tegenstelling tot wat het proces-verbaal concludeert, [bedrijfsnaam 1] niet alle geoffreerde werkzaamheden heeft verricht. Blijkens de offerte zou [bedrijfsnaam 1] het terrein egaliseren en schoon opleveren. Op de foto’s is echter te zien dat er nog enkele brokstukken op het terrein liggen en dat er nog muurtjes deels overeind staan. Op basis hiervan kan niet geconcludeerd worden dat [bedrijfsnaam 1] het terrein heeft geëgaliseerd en schoon heeft opgeleverd. De rechtbank schat het bedrag voor deze werkzaamheden op een bedrag van € 500,-- incl. btw, zodat ook dit bedrag in mindering zal worden gebracht.
8.6.
Concluderend wordt op de rekening van [bedrijfsnaam 1] van € 5.075,95 incl. btw (naast de facturen van [bedrijfsnaam 3] van € 1.009,90) een bedrag van € 1.333,-- en een bedrag van € 500,-- in mindering gebracht, zodat resteert een totaalbedrag van € 2.233,05 incl. btw. Met een opslag van 13% op deze kosten en een vast bedrag van € 500,-- voor voorbereidingskosten van de bestuursdwang en inzet van personeel, komt dit op een bedrag van € 3.023,35 incl. btw.
8.7.
Ten aanzien van de vrees van eiser dat er nog kosten op hem verhaald zullen worden omdat de werkzaamheden (schoon opleveren en egaliseren) niet volledig zijn uitgevoerd, overweegt de rechtbank dat verweerder heeft aangegeven dat er geen kosten meer op hem verhaald zullen worden. Ten aanzien van eisers stelling dat hij deze kosten (nogmaals) zal moeten maken wanneer hij in de toekomst ter plekke een nieuwe kiosk mag bouwen, overweegt de rechtbank dat de kostenbeschikking op dit punt is gematigd. Of eiser mogelijk in een later privaatrechtelijk stadium hiervoor alsnog kosten moet maken, valt buiten de omvang van dit geding.
9. Het beroep is gegrond.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover de kostenbeschikking daarbij is vastgesteld op € 5.094,64;
- stelt de kostenbeschikking vast op € 3.023,35 incl. btw en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.