ECLI:NL:RBDHA:2022:14680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
NL22.16521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Libische vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.C. van Paridon, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 23 augustus 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F. van de Kamp.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de verweerder niet had aangetoond dat het Openbaar Ministerie toestemming had gegeven voor de voorgenomen uitzetting van de eiser. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet in staat was om het benodigde dossierstuk te overleggen, waardoor niet kon worden gecontroleerd of aan de vereisten van de Vreemdelingencirculaire was voldaan. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet had mogen worden opgelegd zonder deze controle.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met ingang van 5 september 2022 opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.400,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16521
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. el Arrag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1985] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft in beroep – voor zover van belang – aangevoerd dat verweerder niet heeft onderbouwd dat het Openbaar Ministerie (OM) toestemming is gevraagd voor de voorgenomen uitzetting van eiser, zoals bedoeld in paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4. De rechtbank geeft eiser hierin gelijk. Verweerder heeft in zijn aanbiedingsbrief en ter zitting weliswaar gesteld dat hij het OM op 23 augustus 2022 om toestemming heeft gevraagd, maar hij heeft het desbetreffende bericht niet geüpload in het digitale dossier. De rechtbank overweegt dat eiser, maar ook de rechtbank zelf zonder dit dossierstuk niet kan controleren of is voldaan aan de vereisten van paragraaf A3/6.3 van de Vc.
5. In aanmerking genomen dat eisers uitzetting is gepland op 6 september 2022 ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het bericht aan het OM alsnog te uploaden. De rechtbank overweegt in dit verband dat volgens verweerder het OM op 23 augustus 2022 om toestemming is gevraagd. De aanbiedingsbrief van verweerder dateert van 30 augustus 2022. Verweerder heeft dus (ruim) de tijd gehad om het bericht aan het OM vóór de zitting van vandaag te uploaden. Verder staat vast dat eisers gemachtigde
op 2 september 2022 heeft gevraagd om toevoeging van het bericht aan het OM aan het digitale dossier. Dat de gemachtigde van verweerder dit verzoek niet of niet op tijd heeft gezien, komt voor risico van verweerder.
6. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het begin daarvan onrechtmatig. Het was namelijk de verantwoordelijkheid van verweerder om vóór oplegging van de maatregel van bewaring na te gaan of het OM bezwaren tegen de maatregel had. Anders kon de maatregel van bewaring namelijk niet worden opgelegd.
7. Gelet op het voorgaande behoeft de andere beroepsgrond geen bespreking meer.
8. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 september 2022;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 september 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.