ECLI:NL:RBDHA:2022:14658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/09/638587 / FA RK 22-7917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg na overschrijding van de termijn door de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, geboren in 1966 in Suriname, had een verzoek ingediend om schadevergoeding van €1.625,- van de Staat, omdat zij vond dat haar rechten niet tijdig waren behartigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet ter zitting is verschenen, maar dat haar advocaat het verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en heeft de officier van justitie, mr. S. van Dongen, gehoord.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 18 november 2021 werd een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. Verzoekster vroeg op 24 mei 2022 om beëindiging van de verplichte zorg, maar de geneesheer-directeur gaf aan dat hij geen verplichte zorg kon beëindigen. De officier van justitie heeft vervolgens nagelaten om tijdig een verzoek tot beëindiging in te dienen bij de rechtbank, wat volgens de rechtbank in strijd was met de Wvggz. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie in verzuim was en dat verzoekster hierdoor schade had geleden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van de geneesheer-directeur als een afwijzing van de aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg moet worden gezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie de termijn van artikel 8:19, derde lid, Wvggz heeft overschreden met 57 dagen. De rechtbank heeft uiteindelijk de Staat veroordeeld tot betaling van €285,- aan verzoekster, omdat zij onterecht was beperkt in haar mogelijkheid om het geschil aan de rechtbank voor te leggen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/638587 / FA RK 22-7917
Datum beschikking: 20 december 2022
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 23 november 2022 ingediende verzoekschrift van:

[betrokkene] ,

hierna te noemen: verzoekster,
geboren op [geboortedag] 1966 te Distrikt Suriname,
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. T.S. Kessel te Dordrecht,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:

de officier van justitie in het arrondissement Den Haag,

hierna te noemen: officier van justitie.

Procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 20 december 2022 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld. Daarbij zijn gehoord:
- de advocaat van verzoekster;
- de officier van justitie, mr. S. van Dongen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet bereid was zich te doen horen. De advocaat heeft daartoe ter zitting verklaard dat het werk van verzoekster erg belangrijk is voor haar, en dat zij daarom niet ter zitting is verschenen. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het verzoek aan te houden om verzoekster alsnog in de gelegenheid te stellen om ter zitting te verschijnen.

Feiten

  • Op 18 november 2021 is door de rechtbank een aansluitende zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 18 november 2022.
  • Verzoekster heeft op 24 mei 2022 de geneesheer-directeur van Fivoor verzocht de verplichte zorg die zij ontving te beëindigen. De geneesheer-directeur heeft bij brief van 27 mei 2022 aangegeven dat per die datum de verplichte zorg in de vorm van een opname werd beëindigd, maar dat hij verder geen verplichte zorg kon beëindigen.
  • Verzoekster heeft bij brief van 17 augustus 2022 de officier van justitie verzocht de rechtbank te verzoeken de verplichte zorg zoals bepaald in zorgmachtiging te beëindigen. De officier van justitie heeft bij email van 23 augustus 2022 niet over te gaan tot het indienen van een verzoek bij de rechtbank.
  • Bij beschikking van 21 oktober 2022 is een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging afgewezen en is ten aanzien van een verzoek tot het beëindigen van verplichte zorg bepaald dat daarover niets meer te beslissen valt.

Verzoek en verweer

Verzoekster heeft verzocht om de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van €1.625,- en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Verzoekster heeft daartoe gesteld dat zij na haar verhuizing naar een HAT-woning en de mededeling van de geneesheer-directeur dat er geen verplichte zorg meer werd toegepast, nog steeds beperkingen ondervond. Het hek bij de uitgang van de HAT-eenheid sluit dagelijks om 23:00 uur. Betrokkene diende dan binnen te zijn of zich bij de hoofdingang van de gesloten kliniek te melden. Ook mocht zij niet reageren op een woning waar geen begeleiding bij was. Zij is daarom beperkt in haar vrijheid. Ook de verplichte zorg die niet ten uitvoer werd gelegd maar wel in de zorgmachtiging opgenomen was, vormde een beperking in de autonomie van verzoekster. Daarnaast is er bij haar verwarring en frustratie ontstaan over de beperkingen en de verplichte zorg. De officier van justitie heeft nagelaten het verzoek tot beëindiging van verzoekster bij de rechtbank in te dienen, terwijl zij dit onverwijld had moeten doen, te weten uiterlijk één dag na het ontvangen van het verzoek van de advocaat. Verzoekster is de mogelijkheid ontnomen om haar recht te halen en zij heeft schade geleden in de vorm van immateriële schade. Zij vordert daarom €25,- voor iedere dag dat de officier de termijn van art 8:19 lid 3 heeft overschreden, namelijk van 18 augustus 2022 tot en met 21 oktober 2022.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er primair geen sprake is van een aanvraag tot beëindiging van verplichte zorg waarop de geneesheer-directeur afwijzend of niet tijdig op heeft beslist. De geneesheer-directeur heeft in de brief en aan de officier van justitie aangegeven dat er geen vormen van verplichte zorg meer werd toegepast, waardoor deze ook niet beëindigd konden worden. Verzoekster heeft niet eerder dan in het huidige verzoek uiteengezet op welke manier zij zich in haar vrijheid beperkt voelde. Subsidiair zijn er geen vrijheidsbeperkende maatregelen specifiek aan verzoekster opgelegd. Dit waren beleidsregels die golden ten aanzien van iedereen die op het terrein verbleef, waar verzoekster vrijwillig verbleef. Er zijn dus geen gevolgen geweest voor verzoekster van het niet onverwijld indienen van een verzoek bij de rechtbank. Meer subsidiair is de verzochte schadevergoeding te hoog en moet dit bedrag gematigd worden.

Beoordeling

Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie, kan op grond van artikel 10:12, derde lid, van de Wvggz door betrokkene of diens vertegenwoordiger worden verzocht tot toekenning van een schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
Op grond van artikel 8:19 Wvggz kan degene op wiens aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging afwijzend of niet tijdig is beslist door de geneesheer-directeur, een aanvraag indienen bij de officier van justitie voor het indienen van een verzoekschrift bij de rechter voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging. De officier van justitie dient dit verzoek op grond van het tweede lid onverwijld in bij de rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van de geneesheer-directeur van 27 mei 2022 als een afwijzing dan wel een niet tijdige beslissing op de aanvraag tot beëindiging van verplichte zorg moet worden gezien. De geneesheer-directeur gaf immers aan geen verplichte zorg te (kunnen) beëindigen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ook in dit geval het verzoek onverwijld bij de rechtbank had moeten indienen. Er was geen sprake van een uitzonderingssituatie zoals genoemd in artikel 8:19, vierde lid, Wvggz, nu het geen herhaalde aanvraag van verzoekster was. Nu verzoekster van mening was dat de geneesheer-directeur nog wel vormen van verplichte zorg had kunnen beëindigen, was het verzoeken van een oordeel van de rechtbank via de officier van justitie de passende vervolgstap.
In de gegeven situatie verstaat de rechtbank onder “onverwijld” een termijn van maximaal zeven dagen. Dat betekent dat de officier van justitie uiterlijk op 24 augustus 2022 het verzoek bij de rechtbank had moeten indienen. De officier van justitie heeft hierbij de wet niet in acht genomen. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie daarom vanaf 25 augustus 2022 in verzuim is geweest. Verzoekster heeft pas veel later het oordeel van de rechtbank over haar aanvraag gekregen, namelijk op 21 oktober 2022, naar aanleiding van een verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg dat door de advocaat is ingediend in plaats van door de officier van justitie. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 8:19, derde lid, Wvggz heeft overschreden met een periode van 57 dagen.
Ten aanzien van de door verzoekster geleden schade overweegt de rechtbank het volgende.
Enerzijds is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verzoekster niet daadwerkelijk verplichte zorg is toegepast (na 27 mei 2022): de door verzoekster naar voren gebrachte maatregelen bij de HAT-woning die zij ervoer als beperkingen in haar vrijheid zijn geen maatregelen van verplichte zorg waren die op basis van de zorgmachtiging werden verleend. De rechtbank acht het aannemelijker dat de genoemde beperkingen vielen onder de huisregels van het terrein, waar verzoekster bovendien vrijwillig verbleef. De rechtbank oordeelt dat verzoekster geen schade heeft geleden op grond van die beperkingen door de termijnoverschrijding van de officier van justitie en ziet dan ook geen aanleiding om verzoekster op grond van die beperkingen schadevergoeding toe te kennen.
Anderzijds geldt dat, omdat het verzoek door de officier van justitie niet onverwijld is ingediend, verzoekster wel onterecht is beperkt in haar mogelijkheid om het geschil ten aanzien van de zorgmachtiging aan de rechtbank voor te leggen. Hierdoor is voor verzoekster op dat moment de vraag onbeantwoord gebleven of (nog) verplichte zorg kon worden (of werd) toegepast. De rechtbank acht het aannemelijk en voldoende gemotiveerd (al dan niet door verwarring van verplichte zorg met huisregels) dat hierdoor onduidelijkheid, spanning en stress bij verzoekster is ontstaan, te meer daar de officier van justitie enige tijd later opnieuw een verzoek deed voor een (aansluitende) zorgmachtiging. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster op dit punt voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden.
Gelet op bovenstaande overwegingen en de aard van de normoverschrijding, acht de rechtbank een bedrag van €5,- per dag dat de officier van justitie in verzuim was, billijk. De rechtbank zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van €285,-.

Beslissing:

De rechtbank:
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van een bedrag van €285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig) aan [betrokkene] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Stalenberg, rechter, bijgestaan door mr. R. van Warners als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 januari 2023.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.