ECLI:NL:RBDHA:2022:14654
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier voor familieleven
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Vreede, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM had afgewezen. Dit besluit, genomen op 5 april 2022, verplichtte verzoekster om Nederland binnen vier weken te verlaten. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een verbod tot uitzetting totdat er op haar bezwaar was beslist.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2022 zijn beide partijen niet verschenen, maar de voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de werking van het besluit van 5 april 2022 niet geschorst wordt, ook niet in het geval van een bezwaar. Echter, verweerder heeft op 22 juni 2022 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, wat leidde tot de conclusie dat er geen geschil meer was over de uitzetting van verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 759,00. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en is bekendgemaakt op 26 augustus 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.