ECLI:NL:RBDHA:2022:14643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake visum kort verblijf en procesbelang

In deze zaak heeft eiseres, een Keniaanse nationaliteit, op 2 november 2021 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland voor familiebezoek. De aanvraag werd op 5 november 2021 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de doel en omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd op 4 februari 2022 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 25 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als verweerder aanwezig waren.

Verweerder heeft in beroep medegedeeld dat eiseres op 24 mei 2022 een nieuwe visumaanvraag heeft ingediend, die is goedgekeurd, en dat zij daarom geen belang meer heeft bij de huidige beroepsprocedure. Eiseres betwist dit en stelt dat zij wel degelijk procesbelang heeft, omdat zij kosten heeft gemaakt voor de nieuwe aanvraag die niet nodig waren geweest als verweerder eerder een correct besluit had genomen. De rechtbank overweegt dat eiseres geen actueel en reëel belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, aangezien zij inmiddels een visum heeft verkregen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en oordeelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: P. van der Wal),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, (verweerder)

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan is deelgenomen door de gemachtigden van eiseres en verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2003 en bezit de Keniaanse nationaliteit. Zij heeft op 2 november 2021 verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek bij haar oom en tante. Haar oom is haar referent.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. [1] Zo is de relatie met referent niet aannemelijk gemaakt of aangetoond met objectiveerbare bewijsstukken. Ook stelt verweerder dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum te verlaten, omdat de sociale en economische binding van eiseres met Kenia gering is. [2] In bezwaar heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Wat is het standpunt van verweerder in beroep?
3. Verweerder heeft in beroep medegedeeld dat eiseres op 24 mei 2022 een nieuwe visumaanvraag heeft ingediend, waarna haar een visum is verleend voor de periode van 2 juni 2022 tot en met 15 september 2022. Eiseres heeft volgens verweerder daarom geen belang meer bij deze beroepsprocedure, zodat het beroep niet-ontvankelijk is.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
4. Eiseres voert aan dat zij wel procesbelang heeft, omdat verweerder haar eerder een visum had kunnen verstrekken als hij de juiste waarde had toegekend aan de gelegaliseerde garantstelling waaruit haar familierechtelijke relatie met haar referent blijkt. Verder heeft zij kosten gemaakt voor het indienen van een nieuwe aanvraag. Deze kosten waren volgens haar niet nodig geweest als verweerder meteen een juist besluit had genomen op haar eerste aanvraag. Referent voegt hieraan toe dat hij grote moeite heeft met een passage in het bestreden besluit die in zijn ogen de suggestie wekt dat hij zou meewerken aan illegaal verblijf van eiseres in Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. [3] Rechtsmiddelen zijn niet bedoeld om kwesties van louter principiële aard te beslechten.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen actueel en reëel belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat verweerder haar inmiddels een visum heeft verstrekt. Zij heeft dus reeds bereikt wat zij met dit beroep voor ogen had, namelijk het verkrijgen van een visum. Eiseres kan zodoende met een gegrond beroep niet in een voor haar gunstiger positie worden gebracht.
Hoewel een geschil over de gemaakte kosten in de bezwaarfase procesbelang kan opleveren, [4] is dat in dit geval niet zo. Hiervoor is namelijk vereist dat is verzocht om vergoeding van de proceskosten voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. [5] Eiseres heeft dit niet gedaan.
Voor zover eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor de nieuwe visumaanvraag (waaronder de leges), brengt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet niet in de vergoeding van deze kosten. [6] Voor zover eiseres meent dat zij recht heeft op vergoeding van deze kosten, zal zij zich met een hiertoe strekkend verzoek tot verweerder moeten wenden.
Wat is de conclusie
7. Nu uit het bovenstaande volgt dat eiseres geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dit beroep, verklaart de rechtbank het beroep nietontvankelijk.
8. Verweerder hoeft eiseres geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en ii, van de Visumcode.
2.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1145, r.o. 3.2).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022 (ECLI:N:RVS:2022:920, r.o. 1 ).
5.Zie artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.