ECLI:NL:RBDHA:2022:14632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
Nl22.14507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid lidstaat voor asielaanvraag onder Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had op 18 november 2021 asiel aangevraagd en was van mening dat er gerechtvaardigd vertrouwen was ontstaan dat zijn aanvraag in Nederland zou worden behandeld, mede door de lange tijd die verstreken was zonder inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening correct heeft gehandeld door Spanje te verzoeken om eiser over te nemen. De rechtbank oordeelde dat de termijn waarbinnen Nederland een claimverzoek naar Spanje moest sturen, niet was overschreden. Eiser had op 17 februari 2022 een claimverzoek ontvangen, dat door Spanje op 1 maart 2022 werd geaccepteerd. De rechtbank concludeerde dat de lange wachttijd voor eiser niet betekende dat zijn aanvraag in Nederland behandeld moest worden, en dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder waren dat de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moest worden genomen.

Daarnaast heeft de rechtbank het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. Eiser voerde aan dat de situatie in Spanje onacceptabel was en dat er onvoldoende opvangmogelijkheden waren. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan, en dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie uitzonderlijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14507
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 18 augustus 2022.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Spanje gestuurd om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek geaccepteerd.
Gerechtvaardigd vertrouwen
2. Eiser voert aan dat bij eiser gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling zou worden genomen, omdat er een onnodig lang
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
tijdsverloop zat tussen het moment van 18 november 2021, de dag van de asielaanvraag van eiser, waarbij hij meteen zijn paspoort met Spaans visum heeft getoond en de dag dat het voornemen is genomen, dat is 7 juli 2022. Het was dus vanaf aanvang af bekend dat eiser met een visum van Spanje naar Nederland is gereisd, maar toch heeft eiser acht maanden in Nederland moeten verblijven voordat hij te horen heeft gekregen dat verweerder zijn asielaanvraag niet in behandeling wilde nemen. Het te lang wachten met het nemen van het voornemen is in strijd met punt 5 van de preambule van de Dublinverordening waarin staat dat er vereiste spoed nodig is bij het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat.
Eiser zegt ook dat in het aanmeldgehoor van 7 december 2021 is vermeld dat als een andere lidstaat akkoord gaat met de over- of terugname van eiser, zijn asielaanvraag niet in behandeling zal worden genomen. Daarbij is aan eiser ook verteld dat er termijnen gelden waarbinnen de claim moet zijn geaccepteerd, dat gaat van twee weken tot maximaal twee maanden. Als deze termijnen niet worden gehaald zou zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling worden genomen. Omdat eiser noch gemachtigde van eiser vanaf het aanmeldgehoor op 7 december 2021 iets heeft gehoord van verweerder is het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling zal worden genomen en dat hij in afwachting was van een uitnodiging voor een inhoudelijk gehoor. Dit gevoel is bij eiser versterkt, omdat veel personen die tegelijkertijd met eiser zijn aangekomen in Nederland en een aanmeldgehoor hebben gehad, alsnog zijn opgeroepen voor de start van hun asielprocedure. Eiser is de enige van de personen die in november 2021 is aangekomen in het asielzoekerscentrum die het besluit heeft gekregen dat zijn asielaanvraag niet in Nederland wordt behandeld.
3. De rechtbank overweegt het volgende. In het aanmeldgehoor van 7 december 2021 is aan eiser medegedeeld dat verweerder Spanje zal verzoeken om eiser over te nemen en is gezegd dat zijn asielaanvraag mogelijk op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet niet in behandeling zal worden genomen. Het is dan mogelijk dat eiser zal worden overgedragen aan de Spaanse autoriteiten.3 Het is dus expliciet aan eiser vermeld dat de mogelijkheid bestaat dat hij naar Spanje zou worden overgedragen. Dat tijdens het aanmeldgehoor aan eiser is vermeld dat er termijnen zijn waarbinnen moet worden gereageerd, blijkt niet uit dit gehoor. Mocht tijdens het gehoor wel aan eiser zijn gezegd dat er termijnen van twee weken tot twee maanden golden, dan betekent dat niet dat verweerder op grond van het vertrouwensbeginsel af moet wijken van de termijnen en de bevoegdheidstoedeling van de Dublinverordening. In dat verband is van belang dat niet aan eiser is toegezegd dat zijn aanvraag in Nederland zal worden behandeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de termijnen van de verordening niet heeft overschreden. Eiser heeft op 18 november 2021 asiel aangevraagd. Vanaf dat moment hadden de Nederlandse autoriteiten drie maanden om een claimverzoek te sturen naar Spanje.4 Nederland heeft op 17 februari 2022 een claimverzoek verstuurd naar de Spaanse autoriteiten, dat is dus op tijd. Spanje heeft dit verzoek op 1 maart 2022 geaccepteerd. Dat is ook binnen de termijn.5 Dat het vervolgens nog bijna vier maanden heeft geduurd voordat verweerder een voornemen bekend heeft gemaakt aan eiser is vervelend en niet zoals verwacht mag worden van verweerder, maar betekent niet dat eiser ervan uit had mogen gaan dat Nederland zijn asielaanvraag inhoudelijk zou behandelen. Ook is dit niet in strijd met punt 5 van de preambule van de Dublinverordening, omdat met vereiste spoed is vastgesteld welke lidstaat
3 Zie pagina 5 van het verslag gehoor aanmeldfase.
4 Zie artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening.
5 Zie artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening.
verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, namelijk binnen de termijn van drie maanden die de Dublinverordening daarvoor geeft. Verweerder heeft daarom ook niet specifiek in het besluit hoeven motiveren waarom het lang heeft geduurd voordat het voornemen is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met voldoende vereiste spoed gehandeld, en is eiser er onterecht vanuit gegaan dat Nederland zijn asielaanvraag inhoudelijk zou behandelen. Dat andere personen die tegelijkertijd met eiser zijn aangekomen wel een inhoudelijke behandeling krijgen van hun asielverzoek, kan niet leiden tot een ander oordeel. Elke zaak wordt immers individueel bekeken en beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser stelt dat ten opzichte van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser verwijst hiervoor naar het AIDA rapport van 29 april 2022 waarin, volgens eiser, nog steeds naar voren komt dat de situatie van personen die op basis van de Dublinverordening terugkeren naar Spanje, ernstig te wensen
overlaat. Zo zijn er onvoldoende opvangmogelijkheden6, wat resulteert in dakloosheid. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20217 staat wel dat hoewel de opvangvoorzieningen in Spanje vatbaar zijn voor verbetering er geen sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te vallen. Door verweerder is onvoldoende gemotiveerd waarom nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor is, volgens eiser, ook de uitspraak van de ABRvS van 13 april 20228 over de toepassing van de Dublinverordening ten aanzien van Kroatië relevant. Daarin is overwogen dat er nader onderzoek gedaan moet worden vanwege pushbacks in Kroatië. Hieruit volgt dat verweerder moet nagaan of er sprake is van fundamentele systeemfouten en de omvang en duur daarvan moet betrekken. Ook volgt uit deze uitspraak dat de situatie niet alleen moet worden betrokken op Dublinterugkeerders, maar op de hele omvang van het probleem rond asielzoekers. Dat de systeemfout in de opvang al jaren duurt en niet verbetert, toont aan dat asielzoekers niet effectief hierover kunnen klagen bij de hogere instanties. Ook toont dit aan dat Spanje structureel niet bereid of in staat is deze systeemfout te verbeteren. Daardoor is er sprake van een structurele en fundamentele systeemfout die het enkele gebrek aan opvang en huisvesting overstijgt.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is nog bevestigd in de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2021.9 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eiser niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA rapport van 29 april 2022, waar eiser naar verwijst is slechts een update over de situatie in Spanje. Uit het rapport volgt niet dat de situatie in Spanje, na de vorige AIDA
6 Pagina 60 van het AIDA rapport van 29 april 2022.
rapporten dusdanig is verslechterd dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit nieuwe rapport verschilt dus niet wezenlijk van het AIDA rapport waarop de ABRvS zich heeft gebaseerd in de bovengenoemde uitspraak.
Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Spanje anders ligt dan de feitelijke situatie waarop bovengenoemde uitspraak van de ABRvS is gebaseerd. De uitspraak van de ABRvS van 13 april 2022 maakt dit niet anders. De ABRvS heeft hier bepaald dat ten aanzien van Kroatië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat op grond van de pushbacks niet meer kan worden uitgegaan van het vermoeden dat Kroatië aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. Dit oordeel kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden doorgetrokken naar de situatie in Spanje. Uit de update van het AIDA-rapport blijkt niet dat in Spanje sprake is een situatie van het toepassen van pushbacks die aangemerkt moeten worden als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure van dat land die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De omstandigheid dat in Spanje sprake is van pushbacks, betekent dan ook niet dat niet meer kan worden uitgegaan van het vermoeden dat Spanje aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. Als eiser toch in onzekerheid komt te verkeren over de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Spanje, kan en dient hij zijn beklag daarover te doen bij de Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische situatie
7. Eiser voert verder aan dat deze hele situatie in Nederland een aanzienlijke impact heeft op zijn medische en psychische situatie. Eiser heeft al vier maanden last van slecht slapen en praten in zijn slaap. Deze klachten zijn echter verergerd sinds hij plots na acht maanden is geconfronteerd met een voornemen tot het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag. Sindsdien heeft eiser last van duizeligheid, vergeetachtigheid, bloeddrukproblemen, stress en een toename van slecht slapen en praten in zijn slaap. Eiser verwijst hierbij naar zijn overgelegde patiëntendossier.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de door eiser overgelegde informatie volgt niet dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van medische en psychische problemen van eiser. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Spanje van het zelfde niveau zijn als die in Nederland. Daarbij komt dat het op grond van artikel 32 en 33 van de Dublinverordening mogelijk is dat verweerder de Spaanse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht inlicht over de medische situatie van eiser, als eiser daar toestemming voor geeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het door eiser aangevoerde samenstel van factoren niet heeft geleid tot het aan zich trekken van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, de verslechtering van zijn medische en psychische situatie doordat het lang heeft geduurd voordat hij in kennis werd gesteld van het voornemen om hem over te dragen aan Spanje, zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.