In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit met een Spaanse werkvergunning, op 19 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel arbeid in loondienst. De aanvraag werd op 7 februari 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser was het niet eens met de arbeidsmarktaantekening die op zijn verblijfssticker was geplaatst, die stelde dat arbeid wel toegestaan was, maar dat een tewerkstellingsvergunning (TWV) vereist was. Eiser heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar het procesbelang was inmiddels vervallen omdat de aanvraag voor de verblijfsvergunning was afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft op 22 augustus 2022 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank overwoog dat eiser geen procesbelang meer had, aangezien de aanvraag voor de verblijfsvergunning was afgewezen en hij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen deze beslissing. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard.
De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier, en is op 26 augustus 2022 openbaar gemaakt.