Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is op 15 januari 2020 de EUvia Nederland binnen gereisd met een visum voor kort verblijf en hij verblijft sinds het verstrijken van de termijn daarvan in Nederland zonder in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning. Eiser heeft op 6 oktober 2021 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd. Deze aanvraag heeft eiser vervolgens op 15 oktober 2021 weer ingetrokken.
2. Eiser is op 7 mei 2022 in aanraking gekomen met de vreemdelingenpolitie in Haarlem. Daar is gebleken dat hij geen rechtmatig verblijf had. Eiser is toen gehoord en geïnformeerd over het aan hem op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod. Hem is medegedeeld dat hij binnen 28 dagen moet terugkeren naar zijn land van herkomst en dat hij gedurende twee jaren niet naar Nederland of een ander land van de EU kan reizen. Hem is ook medegedeeld dat van het opleggen van een inreisverbod kan worden afgezien of de duur kan worden verkort op grond van bijzondere (individuele) omstandigheden. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hierop te geven en individuele omstandigheden aan te voeren. Volgens verweerder zijn er door eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van het opleggen van een inreisverbod kon worden afgezien of de duur kon worden verkort.
3. Op 13 mei 2022 heeft eiser nogmaals een verblijfsvergunning aangevraagd voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat verweerder nog niet op deze aanvraag heeft beslist.
4. Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte een terugkeerbesluit aan hem is uitgevaardigd omdat hij rechten zou kunnen ontlenen aan Besluit 1/80en omdat er moet worden uitgegaan van het gemeenschappelijk openbare orde criterium aangezien eiser werkzaam is als zelfstandige. Ter zitting heeft eiser erkend dat Besluit 1/80 niet op hem van toepassing is omdat hij geen werknemer in loondienst is. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich op de in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocolopgenomen “standstillbepaling” heeft willen beroepen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie houdt het terugkeerbesluit slechts de vaststelling in dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is en dat een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat eiser op 7 mei 2022 geen rechtmatig verblijf had in Nederland of elders in de EU en dat verweerder daarom op goede gronden het terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd op grond van de artikelen 61, eerste lid, 62, eerste lid, en 62a, eerste lid, van de Vwwaardoor eiser Nederland binnen vier weken vrijwillig moet verlaten.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op de standstill-bepaling. Een Turkse onderdaan kan alleen een geslaagd beroep kan doen op de standstill-bepaling als hij of zij tenminste het aantoonbare voornemen heeft om als zelfstandig ondernemer in Nederland te gaan werken. Een dergelijk voornemen kan worden bewezen door het tenminste aanhangig zijn van een aanvraag voor dat specifieke verblijfsdoel. Nu vaststaat dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit nog geen nieuwe aanvraag voor verblijf als zelfstandig ondernemer had ingediend – de door eiser genoemde aanvraag werd pas enkele dagen na het opleggen van het bestreden besluit ingediend – was de standstill-bepaling op dat moment sowieso niet van toepassing op deze zaak. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten motiveren waarom eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank overweegt dat het voor het uitvaardigen van een terugkeerbesluit (en/of het opleggen van een inreisverbod) niet is vereist dat sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of veiligheid. Dit is in eisers geval ook niet aan de orde. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Voor zover eiser ook vindt dat geen terugkeerbesluit kon worden opgelegd omdat hij de procedure voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in Nederland mag afwachten, volgt de rechtbank dit niet. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft gezegd is de oplegging van een terugkeerbesluit slechts de vaststelling van onrechtmatig verblijf. Doordat eiser later een aanvraag heeft ingediend is de terugkeerverplichting van eiser op 13 mei 2022 opgeschort. Dat betekent dus niet dat het terugkeerbesluit niet kon worden opgelegd. Dit heeft verweerder ook in het verweerschrift gezegd.Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de belangen van eiser als Turkse zelfstandige onvoldoende heeft meegewogen bij het opleggen van het inreisverbod. Eiser heeft ook als beroepsgrond aangevoerd dat het inreisverbod onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Tijdens de zitting heeft eiser deze beroepsgrond nader toegelicht en betoogd dat verweerder in het inreisverbod onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om van het inreisverbod af te zien. Tijdens het gehoor heeft eiser immers gezegd dat hij familie heeft in Nederland en dat hij een eigen bouwbedrijf heeft. Verder was er volgens eiser ook geen advocaat bij het gehoor aanwezig.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft opgenomen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd door eiser en dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van het inreisverbod. De rechtbank stelt ook vast dat uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij bij zijn broers in Amsterdam woont. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij zijn eigen bouwbedrijf heeft en dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom hij in de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding ziet om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel de duur daarvan te verkorten. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt ook niet dat is doorgevraagd naar aanleiding van de verklaringen van eiser over zijn familieleven, zijn zakelijke belangen en zijn vergunningaanvraag. Dit had wel in de rede gelegen, temeer nu eiser tijdens dat gehoor niet werd bijgestaan door een advocaat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Nu deze beroepsgrond al slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan de overige beroepsgronden die eiser tegen het inreisverbod heeft aangevoerd.
12. Het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is ongegrond. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is gegrond. De rechtbank zal het inreisverbod vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.