Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
4.De beslissing
- verzoeker;
- de wederpartij in de hoofdzaak;
- de rechter, mr. C.G. Meeder;
- de eerste wrakingskamer, mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter, mr. C.G. Meeder, door verzoeker, die in Spanje woont. Dit was het tweede wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde procedure, die betrekking heeft op een geschil met het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het eerste verzoek tot wraking was eerder afgewezen op 29 september 2022. Verzoeker heeft in zijn tweede verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die na het eerste verzoek aan hem bekend zijn geworden, waardoor de wrakingskamer oordeelt dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tegen de rechter.
Daarnaast richtte verzoeker zich ook tegen de eerste wrakingskamer, maar dit verzoek werd gedaan nadat deze kamer al een einduitspraak had gedaan, wat volgens de wet niet mogelijk is. Ook het verzoek om de gehele rechtbank te wraken werd afgewezen, omdat de wet alleen wraking van individuele rechters toestaat en niet van een heel college. De wrakingskamer concludeert dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikt om zijn onvrede over de procedure en de rechtbank te uiten, en dat hij met zijn verzoeken de voortgang van de procedure tracht te frustreren.
De wrakingskamer heeft daarom besloten dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.