ECLI:NL:RBDHA:2022:14605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
C/09/637125 / KG RK 22-1277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter en de niet-ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter, mr. C.G. Meeder, door verzoeker, die in Spanje woont. Dit was het tweede wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde procedure, die betrekking heeft op een geschil met het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het eerste verzoek tot wraking was eerder afgewezen op 29 september 2022. Verzoeker heeft in zijn tweede verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die na het eerste verzoek aan hem bekend zijn geworden, waardoor de wrakingskamer oordeelt dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tegen de rechter.

Daarnaast richtte verzoeker zich ook tegen de eerste wrakingskamer, maar dit verzoek werd gedaan nadat deze kamer al een einduitspraak had gedaan, wat volgens de wet niet mogelijk is. Ook het verzoek om de gehele rechtbank te wraken werd afgewezen, omdat de wet alleen wraking van individuele rechters toestaat en niet van een heel college. De wrakingskamer concludeert dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikt om zijn onvrede over de procedure en de rechtbank te uiten, en dat hij met zijn verzoeken de voortgang van de procedure tracht te frustreren.

De wrakingskamer heeft daarom besloten dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/71
zaak- /rekestnummer: C/09/637125 / KG RK 22-1277
Beslissing van 15 november 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , [streek] , Spanje,
hierna te noemen: verzoeker,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 19 oktober 2022, ingekomen ter griffie van de wrakingskamer op 25 oktober 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij mr. C.G. Meeder, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter), is een procedure aanhangig met nummer SGR21/1642ZVW tussen verzoeker en het Centraal Administratiekantoor (CAK), hierna: de hoofdzaak.
2.2.
Verzoeker heeft bij brief van 8 september 2022, een verzoek tot wraking van de rechter ingediend (hierna: het eerste wrakingsverzoek). Dit verzoek is bij beslissing van 29 september 2022 afgewezen.
2.3.
In zijn brief van 19 oktober 2022 reageert verzoeker op voormelde beslissing en geeft hij aan waarom hij zich niet in dit beslissing kan vinden. Verzoeker schrijft onder meer:
“Maar ik kan mij absoluut niet verenigen met uw afwijzing van mijn wrakingsverzoek, en heb er nu nog meer twijfels bij of u in staat bent zich objectief over deze zaak uit te spreken.
Daarom wraak ik opnieuw Rechtbank en verzoek verwijzing naar bijvoorbeeld het Europees Hof.”

3.De beoordeling

3.1.
Uit het verzoek is niet duidelijk af te leiden op welke rechter het wrakingsverzoek zich richt. Uit de inhoud van het verzoek zou kunnen worden afgeleid dat het zich richt tegen zowel de rechter, als tegen de wrakingskamer die op het eerste wrakingsverzoek heeft beslist (hierna: de eerste wrakingskamer, bestaande uit mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt). Uit de hiervoor geciteerde passage zou kunnen worden afgeleid dat het wrakingsverzoek zich richt tot de gehele rechtbank.
3.2.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt op de rechter overweegt de wrakingskamer als volgt. Op grond van artikel 8:16 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft ten aanzien van de rechter geen feiten en omstandigheden voorgedragen die hem pas na het eerste wrakingsverzoek bekend zijn geworden. Gelet hierop is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, voor zover het zich richt op de rechter.
3.3.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de eerste wrakingskamer wordt als volgt overwogen. Op het eerste wrakingsverzoek is bij beslissing van 29 september 2022 beslist. Dit betreft een einduitspraak. Het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer is dus gedaan nadat de eerste wrakingskamer einduitspraak heeft gedaan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan in de zaak van verzoeker. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek voor zover zich dat richt op de eerste wrakingskamer worden ontvangen.
3.4.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de gehele rechtbank geldt het volgende. Een verzoek tot wraking kan zich op grond van de wet alleen richten op de rechter die een zaak behandeld. Wraking van een heel college (de gehele rechtbank) is niet mogelijk. Gelet hierop is verzoeker ook niet-ontvankelijk voor zover het wrakingsverzoek zich richt tot de gehele rechtbank.
3.5.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.6.
Volledigheidshalve overweegt de wrakingskamer nog dat het niet aan haar is te beslissen op een verzoek om de hoofdzaak te verwijzen naar ‘het Europees Hof’. De wrakingskamer oordeelt alleen over wrakingsverzoeken. Elke andere beslissing moet worden genomen door de rechter die is belast met de behandeling van de hoofdzaak.
3.7.
Dit is het tweede wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde procedure. Beide verzoeken zijn niet gehonoreerd. Verzoeker tracht met zijn wrakingsverzoeken naar het oordeel van de wrakingskamer vooral onvrede tot uiting te brengen over instanties waar hij geschillen mee heeft. Daarnaast uit hij onvrede omdat volgens hem de rechtbank voor hem telefonisch niet bereikbaar is en hem niet voldoende tegemoet komt in de problemen die hij ervaart om – terwijl hij in het buitenland woont – bij een zitting aanwezig te zijn. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking daarmee voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
  • verzoeker;
  • de wederpartij in de hoofdzaak;
  • de rechter, mr. C.G. Meeder;
  • de eerste wrakingskamer, mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, J.C. Sluymer en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.