ECLI:NL:RBDHA:2022:14604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
C/09/637574 / KG RK 22-1309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens ongegrondheid en misbruik van wrakingsinstrument

Op 14 november 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich richtte tegen mr. J.J. Arts, rechter in de zaken met nummers SGR 19/3196 en SGR 20/130. Verzoekster voerde aan dat er sprake was van een gebrek aan transparantie en onpartijdigheid in de procedure, onder andere door het niet verstrekken van de naam van de griffier en het niet tijdig behandelen van haar verzoeken. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, en dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd waarom de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de wrakingsgrond niet was geconcretiseerd en dat de afwijzing van het uitstelverzoek een procedurele beslissing was die geen grond voor wraking kon vormen. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster eerder een wrakingsverzoek had ingediend dat ongegrond was verklaard, wat leidde tot vertraging van de rechtspleging. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte om de procedure te vertragen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze procedures niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/77
zaak- /rekestnummer: C/09/637574 / KG RK 22-1309
Beslissing van 14 november 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.J. Arts,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 3 november 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 19/3196 en SGR 20/130 tussen verzoekster en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2.2.
Verzoekster legt aan haar verzoek op de eerste plaats ten grondslag dat gebleken is dat ‘het eerstelijnspersoneel’ de opdracht heeft gekregen om de naam van de griffier niet te geven en om niet ondubbelzinnig te bevestigen welke rechter de zaak zal behandelen. Op de tweede plaats is er volgens verzoekster ook een aantal andere ‘onverklaarbare schendingen van de procedure’. Er is geen motivering gegeven voor de weigering van een door verzoekster verzocht uitstel van de zitting, de beslissing is niet tijdig verzonden en andere aanvragen zijn volgens verzoekster niet beantwoord. Verzoekster twijfelt of door het gebrek aan transparantie en de onnodige en ongepaste geheimhouding over de wijze van behandeling van de zaak, de zaak wel onpartijdig en onbevooroordeeld zal worden behandeld.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer overweegt wat betreft de onder 2.2. als eerste genoemde wrakingsgrond dat verzoekster niet heeft geconcretiseerd welk verwijt de rechter in deze kan worden gemaakt. Overigens blijkt uit de dossiers van de hoofdzaken dat verzoekster er in de oproepbrieven van 5 oktober 2022 van op de hoogte is gesteld dat de rechter degene is die de zaken op de zitting behandelt, dat dit nog niet definitief is, dat het zo kan zijn dat de zaak nog aan een andere rechter wordt toegedeeld omdat de uiteindelijke toedeling vlak voor de zitting plaatsvindt, dat als de zaak nog aan een andere rechter wordt toegedeeld, partijen daarvan uiterlijk twee werkdagen voor de zitting bericht krijgen en dat als er geen nader bericht wordt ontvangen, de zaak wordt behandeld door de genoemde rechter. Waarom het niet krijgen van de naam van de griffier een aanwijzing zou opleveren om aan te nemen dat de rechter de zaak van verzoekster niet onpartijdig zal behandelen valt, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet in te zien.
3.3.
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van de onder 2.2 als tweede genoemde wrakingsgrond dat de afwijzing van het uitstelverzoek een procedurele beslissing is. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit kan anders zijn, als de motivering van de tussenbeslissing zodanig gebrekkig is dat deze grond vormt voor wraking. Ook hierbij is uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is hier niet aan de orde. De algemene stelling van verzoekster dat de beslissing niet tijdig is verzonden en dat ook andere aanvragen niet zijn beantwoord, is onvoldoende geconcretiseerd om een grond voor wraking van de rechter te kunnen zijn.
3.4.
Het wrakingsverzoek is daarom ongegrond. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat hierom geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.5.
Verzoekster heeft in de zaak met nummer SGR 19-3196 al eerder – in 2019 – een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was ongegrond en heeft geleid tot vertraging van de rechtspleging. Uit de dossiers in de hoofdzaken blijkt dat het daarna moeilijk is geweest om een mondelinge behandeling te plannen. De rechtbank heeft verzoekster diverse malen uitgenodigd voor een behandeling van het beroep in beide zaken, waarop verzoekster meermaals om uitstel heeft gevraagd, met daarbij de mededeling dat zij gedurende een bepaalde periode niet beschikbaar is. De rechtbank heeft in een brief van 12 september 2022 aan verzoekster meegedeeld dat de zittingsdatum in beide zaken is vastgesteld op 3 november 2022, dat één keer schriftelijk om een andere dag kan worden verzocht binnen een week na de datum van verzending van de brief, onder vermelding van de reden van verhindering en met opgave van de verhinderdata. Bij brief van 22 september 2022 is door de rechtbank aan verzoekster meegedeeld dat het door haar op 19 september 2022 gedane uitstelverzoek is afgewezen, omdat de rechtbank alleen in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend en de reden waarom verzoekster uitstel vraagt daar niet onder valt. Bij brief van 5 oktober 2022 is nogmaals de zittingsdatum van 3 november 2022 aan verzoekster meegedeeld, waarbij ook nadere informatie is verschaft over die zitting. Verzoekster heeft vervolgens op 1 november 2022 wederom gevraagd om uitstel van de zitting van 3 november 2022. Dat verzoek is door de rechtbank afgewezen in een brief van 2 november 2022. Verzoekster heeft vervolgens dertig minuten voor de op 3 november 2022 geplande mondelinge behandeling onderhavig wrakingsverzoek ingediend, waardoor zij alsnog heeft bewerkstelligd dat de zitting is uitgesteld. Dit een en ander leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat verzoekster het middel van wraking alleen gebruikt om de procedure te vertragen. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer bepaalt daarom dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedures wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onder 2.1 vermelde procedures niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
 verzoekster;
 de rechter;
 de wederpartij in de hoofdzaken.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.