ECLI:NL:RBDHA:2022:14601
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen DNA-afname door minderjarige veroordeelde in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan over een bezwaar van een minderjarige veroordeelde tegen de afname en verwerking van haar DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 2007, had op 23 mei 2022 een strafbeschikking ontvangen voor mishandeling, waarvoor een taakstraf van 16 uren was opgelegd. De officier van justitie had op 7 juni 2022 bevolen om celmateriaal af te nemen voor DNA-analyse, wat op 1 augustus 2022 plaatsvond. De veroordeelde diende op 5 augustus 2022 bezwaar in tegen deze afname, stellende dat zij ten tijde van het feit minderjarig was en dat haar handelen een eenmalig incident betrof.
De rechtbank heeft het bezwaar behandeld op 22 november 2022, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar haar advocaat en de officier van justitie wel. De veroordeelde betoogde dat de afname van haar DNA in strijd was met de Wet DNA, omdat zij een first offender was en het incident een typische puberruzie betrof. De officier van justitie heeft zijn standpunt herzien en geconcludeerd dat het bezwaar gegrond verklaard moest worden, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak.
De rechtbank oordeelde dat de uitzondering in de Wet DNA van toepassing was, omdat het misdrijf van geringe ernst was en het recidivegevaar laag leek. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal te vernietigen. Deze beslissing is van belang voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van minderjarigen en het voorkomen van stigmatisering.