ECLI:NL:RBDHA:2022:14593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/3530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke toetsing van bouwveiligheidsplan in het kader van het project Afsluitdijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022, in de zaak tussen V.O.F. en de minister van Infrastructuur en Waterstaat, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, die het project Afsluitdijk uitvoert, had een bouwveiligheidsplan ingediend dat door verweerder was afgekeurd. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afkeuring ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de afkeuring van het bouwveiligheidsplan niet deugdelijke motivering had. De rechtbank stelde vast dat eiseres procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling, omdat zij in de toekomst een vergelijkbaar bouwproject zou uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond waarom het ingediende plan niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en de landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met alle nieuwe feiten en omstandigheden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3530

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigden: mr. A. Danopoulos en mr. L. Hoeben),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. P.C. Cup en R. Helder).

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten geen goedkeuring te verlenen aan het deelbouwveiligheidsplan dat door eiser op 10 juni 2020 was ingediend.
In het besluit van 2 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en is bijgestaan door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In deze uitspraak verwijst de rechtbank door middel van voetnoten naar wet- en regelgeving. De relevante bepalingen zijn afzonderlijk opgenomen in een bijlage die achter deze uitspraak zit.
Inleiding
2.1.
Eiseres voert in opdracht van Rijkswaterstaat het project Afsluitdijk uit, bestaande uit het ontwerp, de bouw en de financiering van de versterking van de Afsluitdijk en het onderhoud ervan gedurende de daaropvolgende 25 jaar. Verweerder heeft op 7 februari 2020 aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van nieuwe pompgroepen van het sluiscomplex Den Oever. Aan deze omgevingsvergunning is onder andere het voorschrift verbonden dat eiseres pas met de werkzaamheden mag beginnen als verweerder een door haar ingediend bouwveiligheidsplan heeft goedgekeurd. [1]
2.2.
Onderdeel van het project is het realiseren van een bouwkuip op werklocatie A2. Deze werkzaamheden zijn inmiddels afgerond, en bestonden uit het inbrengen van damwanden en/of combiwanden in de grond. Deze wanden werden gerealiseerd met planken en buispalen van enkele tot tientallen meters. De planken en buispalen werden met een kraan de lucht in gehesen om ze te positioneren en vervolgens de grond in te brengen. De werkzaamheden vonden onder meer plaats op enkele meters afstand van de rijksweg A7. Voorafgaand aan die werkzaamheden heeft eiseres op 10 juni 2020 het deelbouwveiligheidsplan K (plan K) bij verweerder ingediend. In het primaire besluit heeft verweerder besloten geen goedkeuring te verlenen aan plan K, omdat het plan volgens verweerder niet voldeed aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) en de Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid (landelijke richtlijn).
2.3.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingesteld omdat zij vindt dat plan K wel voldeed aan de toepasselijke wet- en regelgeving, en dat verweerder het plan daarom had moeten goedkeuren. Eiseres heeft daarnaast ter voorkoming van verdere vertraging van de bouwwerkzaamheden op 17 augustus 2020 een aangepaste versie, deelbouwveiligheidsplan M (plan M), ingediend. Eiseres heeft in plan M aanvullende maatwerkoplossingen opgenomen. Ook heeft eiseres op 1 september 2020 een verdiepende faalanalyse overgelegd, waarin een beschouwing is gemaakt van de situatie waarin hijsstroppen breken en er een dynamische last ontstaat door het vallen van een damwand. Verweerder heeft in het besluit van 10 september 2020 goedkeuring verleend aan plan M.
2.4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is, en dat de bezwaren ongegrond zijn. Eiseres vindt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard – zij heeft wel degelijk procesbelang. Verder kan volgens eiseres het bestreden besluit niet in stand blijven, omdat verweerder ondanks de niet-ontvankelijkverklaring tot een ongegrondverklaring van het bezwaar komt.
Heeft eiseres procesbelang in beroep?
3. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat de werkzaamheden op werklocatie A2 afgerond zijn. Of eiseres volgens plan K had mogen werken heeft daarom voor die specifieke werkzaamheden feitelijk geen betekenis meer. De vervolgvraag is dan ook of eiseres nog wel belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank. De rechtbank vindt van wel. Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij nog een bouwkuip gaat realiseren, en dat de werkzaamheden daarvoor in 2024 beginnen. Die werkzaamheden zijn vergelijkbaar met de werkzaamheden die op werklocatie A2 hebben plaatsgevonden. Voordat eiseres mag starten met de bouw van de bouwkuip zal zij een (deel)bouwveiligheidsplan ter goedkeuring moeten indienen bij verweerder. Verweerder heeft dit niet weersproken. Daarnaast heeft eiseres tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt schade te hebben geleden, doordat de werkzaamheden vertraging hebben opgelopen door afkeuring van plan K en omdat de maatregelen in plan M tot hogere kosten hebben geleid. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit. Het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan verweerder bij de toekomstige besluitvorming betrekken. [2]
Hoe moet het bestreden besluit gekwalificeerd worden?
4.1.
Volgens eiseres is het bestreden besluit onduidelijk, nu haar bezwaar zowel niet-ontvankelijk als ongegrond is verklaard. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij dit standpunt deelt, dat hij wel degelijk de bezwaargronden inhoudelijk heeft beoordeeld, en dat het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard; onder het kopje beslissing op bezwaar had het bezwaar ongegrond moeten worden verklaard.
4.2.
Volgens de rechtbank kent het bestreden besluit hierdoor een gebrek, waardoor het voor vernietiging in aanmerking komt. Eiseres heeft echter aangegeven dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling en heeft de rechtbank verzocht daartoe over te gaan. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het gebrek te passeren en het bestreden besluit te lezen als een ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres. Eiseres wordt daardoor niet in haar belangen geschaad. [3]
4.3.
Volgens verweerder, zo blijkt uit het bestreden besluit, heeft eiseres niet aangetoond waarom plan K goedgekeurd had moeten worden. De rechtbank begrijpt verweerder zo dat volgens hem de afkeuring van plan K in het primaire besluit de juridische toets kan doorstaan, en dat de bezwaren van eiseres daaraan geen afbreuk hebben gedaan. De rechtbank beoordeelt hierna inhoudelijk het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat is het toetsingskader?
5.
5.1.
Partijen zijn allereerst verdeeld over het te hanteren toetsingskader bij het beoordelen van bouwveiligheidsplannen. Niet ter discussie staat dat eiseres volgens de omgevingsvergunning pas met werkzaamheden mag beginnen als verweerder een door haar ingediend bouwveiligheidsplan heeft goedgekeurd. Een bouwveiligheidsplan wordt goedgekeurd als daaruit blijkt dat de veiligheid als bedoeld in hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit in acht is genomen. Verweerder komt hierbij beoordelingsruimte toe, zodat de te beantwoorden vraag is of verweerder redelijkerwijs tot goedkeuring of afwijzing van een bouwveiligheidsplan heeft kunnen komen.
5.2.
Voor zover hier relevant bepaalt hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit dat de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden zodanig is dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. [4] De woorden ‘zoveel mogelijk wordt voorkomen’ maken duidelijk dat onder omstandigheden onveilige situaties of nadelige hinder niet volledig voorkomen kunnen worden. [5] Absolute zekerheid omtrent de bouw- en sloopveiligheid wordt dus niet geëist, een bepaalde mate van restrisico kan blijven bestaan. Aan de eis van het zoveel mogelijk voorkomen van onveilige situaties of nadelige hinder wordt voldaan door toepassing van de voorschriften van afdeling 8.1 van het Bouwbesluit. [6] Onderdeel daarvan is dat bij het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden maatregelen worden getroffen ter voorkoming van letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg. [7] Deze maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een veiligheidsplan. [8]
5.3.
Voor het antwoord op de vraag of een bouwveiligheidsplan voldoet aan de eis dat onveilige situaties of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk worden voorkomen, heeft verweerder gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn. De landelijke richtlijn is tot stand gekomen op initiatief van de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland en is samengesteld door de Werkgroep Bouw- en sloopveiligheid in samenwerking met het expertpanel Veiligheidsafstand, bestaande uit afvaardiging vanuit diverse partijen. De landelijke richtlijn bevat een nadere uitwerking van de voorschriften uit het Bouwbesluit, [9] en heeft als doel zowel de aanvrager als het bevoegd gezag te ondersteunen om te komen tot een goed en deugdelijk bouwveiligheidsplan. De landelijke richtlijn is van toepassing op
(de rechtbank leest dit als “is bruikbaar voor”)alle bouw- en sloopactiviteiten, [10] waaronder werkzaamheden bestaande uit het hijsen van lange delen, damplanken inbegrepen. [11]
5.4.
Tegen deze achtergrond vindt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid de landelijke richtlijn kan en heeft kunnen gebruiken om te beoordelen of het (deel)bouwveiligheidsplan voldoet aan de daaraan te stellen (veiligheids)eisen op grond van het Bouwbesluit. Dat het Bouwbesluit de landelijke richtlijn alleen dwingend voorschrijft bij sloop- en bouwwerkzaamheden bij gebouwen [12] maakt niet dat gebruikmaking van de landelijke richtlijn redelijkerwijs niet geoorloofd zou zijn bij het beoordelen van bouwveiligheidsplannen voor bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals het project. De beroepsgrond van eiseres die hiertegen is gericht, slaagt dan ook niet.
5.5.
Over het hijsen van lange delen zegt de landelijke richtlijn dat bij “het aanbrengen van lange verticale objecten (…) er altijd rekening mee gehouden [dient] te worden dat deze objecten uit het hijsmiddel kunnen vallen.” De landelijke richtlijn biedt vervolgens vier opties om bij het aanbrengen van lange verticale objecten te voldoen aan het zo veel als mogelijk voorkomen van onveilige situaties of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder: [13]
i. het creëren van een bouwveiligheidszone gelijk aan de lengte van het lange deel; en als dat niet mogelijk is
ii. een maatwerkoplossing door het tijdelijk beschikbaar hebben van een extra bouwveiligheidszone; dan wel
iii. een maatwerkoplossing door aanvullende hulpconstructies die het vallende object kunnen stoppen in de val en de richting van die val; of
iv. vanwege specifieke, plaatselijke omstandigheden een maatwerkoplossing in afwijking van de landelijke richtlijn die geen verhoogd risico voor derden oplevert ten opzichte van de reguliere werkwijze (hardheidsclausule).
Heeft verweerder de landelijke richtlijn goed toegepast?
6.1.
Eiseres heeft betoogd dat verweerder bij de beoordeling van plan K ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het voor eiseres onmogelijk is om een (tijdelijke) bouwveiligheidszone te creëren. Het gaat hier volgens de rechtbank om opties i en ii van de landelijke richtlijn. De rechtbank volgt eiseres in dit betoog. Niet ter discussie staat dat de werkzaamheden op werklocatie A2 op zeer korte afstand – enkele meters – van de rijksweg A7 plaatsvonden. Het Design, build, finance, and maintain-contract dat is gesloten tussen eiseres en Rijkswaterstaat verbiedt het voor langere tijd afsluiten van de rijksweg A7 om werkzaamheden uit te voeren. Eiseres heeft in haar beroepschrift toegelicht dat zij deze informatie in maart en april 2020, dus voorafgaand aan het primaire besluit, kenbaar heeft gemaakt aan verweerder. Verweerder heeft dit, ook tijdens de zitting, niet weersproken. Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom het onmogelijk is om een bouwveiligheidszone te creëren. Eiseres heeft bezwaren hiertegen aangevoerd en na het primaire besluit een aanvullende onderbouwing geleverd voor de onmogelijkheid om de A7 af te sluiten. Verweerder heeft hierover niets opgemerkt in het bestreden besluit. Dit terwijl in het eerdere besluit van 10 september 2020, waarin plan M is goedgekeurd, verweerder op basis van de aanvullende onderbouwing van eiseres wel heeft vastgesteld dat het afsluiten van de rijksweg A7 om de werkzaamheden uit te voeren onmogelijk is, en dat het daarom voor eiseres onmogelijk is om een (tijdelijke) bouwveiligheidszone te creëren. Verweerder heeft dit verschil in de besluiten niet kunnen uitleggen, ook niet tijdens de zitting. Deze beroepsgrond slaagt.
6.2.
Eiseres heeft verder betoogd dat verweerder de landelijke richtlijn onjuist heeft toegepast bij het beoordelen van plan K. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat opties ii en iii niet limitatief gelezen moeten worden. Wel volgt de rechtbank eiseres in haar betoog dat verweerder ten onrechte de beoordeling van plan K beperkt heeft tot een toets aan opties i tot en met iii zoals de rechtbank die onder 5.5. van deze uitspraak uiteen heeft gezet. Verweerder heeft niet getoetst aan de hardheidsclausule van de landelijke richtlijn (optie iv). Dit heeft verweerder ook tijdens de zitting erkend. Hij heeft dus nagelaten te beoordelen of de in plan K opgenomen maatwerkoplossingen leiden tot eenzelfde beschermingsniveau als opties i tot en met iii, en of op grond daarvan het plan kon worden goedgekeurd. Dit gebrek is niet hersteld in het bestreden besluit. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Deskundigenrapporten van eiseres en de door verweerder gevraagde berekeningen
7.
7.1.
Eiseres heeft verder betoogd dat verweerder ten onrechte de second opinion van adviesbureau Aboma van 22 juni 2020 slechts summier heeft weerlegd in het bestreden besluit. De rechtbank volgt eiseres ook hierin. In dat rapport heeft een onderzoeksteam van de afdelingen Techniek en Advies beoordeeld of in plan K voldoende rekening is gehouden met de omgevingsveiligheid conform het Bouwbesluit en de landelijke richtlijn. Volgens Aboma is dat het geval. In het rapport staat over de veiligheid bij hijswerkzaamheden dat “de zones voor de omvallende stelling en de omvallende voorwerpen zoals damwandplanken (…) zo veel mogelijk als in het plan omschreven [worden] geborgd”. En dat aan “de vereisten zoals gesteld in de landelijke richtlijn (…) wordt (…) voldaan. Door [eiseres] zijn naast de gebruikelijke beheersmaatregelen een scala aanvullende maatregelen getroffen in een maatwerkoplossing. (…) [Plan K] voldoet aan de te stellen eisen en (…) [weerspiegelt] de stand der techniek ruim voldoende.” Verweerder heeft in het bestreden besluit de conclusies van Aboma op geen enkele wijze inhoudelijk besproken, laat staan weerlegd – bijvoorbeeld door middel van een eigen deskundigenrapport – en zich uitsluitend beperkt tot de opmerking dat het advies van Aboma in algemene termen is opgesteld. Gelet op de wijze van totstandkoming, de inhoud en de conclusies van het rapport – opgesteld door een deskundig adviesbureau – had het op de weg van verweerder gelegen om daar deugdelijk gemotiveerd op in te gaan. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet gedaan. Deze beroepsgrond slaagt.
7.2.
Hetzelfde geldt voor de second opinion van Aboma van 12 oktober 2020. Aboma heeft in dat rapport plan K vergeleken met een deelbouwveiligheidsplan voor werkzaamheden voor de vismigratierivier (plan vmr). Aboma komt tot de conclusie dat in beide plannen sprake is van gelijkwaardige werkzaamheden met gelijkwaardige risico’s voor de omgeving en de rijksweg A7. Beide plannen voldoen volgens Aboma aan het Bouwbesluit, maar verweerder heeft desondanks plan vmr goedgekeurd, en plan K afgekeurd. Eiseres vindt dit onbegrijpelijk. Verweerder heeft dit rapport en de daarin opgenomen conclusies niet besproken in het bestreden besluit. Om dezelfde redenen als genoemd onder 7.1 van deze uitspraak had het ook hier op de weg van verweerder gelegen om gemotiveerd in te gaan op het rapport. Verweerder heeft dat niet gedaan, en heeft tijdens de zitting slechts toegelicht dat de door Aboma besproken werklocaties niet gelijke gevallen betreffen. Zonder nadere toelichting is dit volgens de rechtbank onvoldoende om van een deugdelijke motivering te spreken. Ook deze beroepsgrond slaagt.
7.3.
Partijen zijn verder verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder ter beoordeling van een door eiseres ingediend deelbouwveiligheidsplan (aanvullende) berekeningen mag vragen om aan te tonen dat de daarin opgenomen maatregelen en maatwerkoplossingen de veiligheid voldoende borgen. Volgens eiseres mag verweerder dat niet, en bieden de maatregelen en maatwerkoplossingen voldoende veiligheid voor de omgeving omdat – kort gezegd – het materiaal en de werkwijze voldoen aan de in de branche voorgeschreven normen. Volgens verweerder houden die normen daarentegen onvoldoende rekening met krachten die bij een vallend object vrijkomen, zodat (aanvullende) berekeningen gevraagd kunnen worden. Het ontbreekt de rechtbank aan (bouw)technische kennis om daarover inhoudelijk te kunnen oordelen, maar zij sluit niet uit dat voor een zorgvuldige beoordeling verweerder in redelijkheid om (aanvullende) berekeningen kan verzoeken om de effectiviteit en het beschermingsniveau van een deelbouwveiligheidsplan te beoordelen. Steun hiervoor vindt de rechtbank in de landelijke richtlijn, waarin staat dat bij het beheersen van een groot voorwerp als een damwand-plank bijzondere veiligheidskundige kennis vereist, die moet worden uitgewerkt in bijvoorbeeld berekeningen. [14] De beroepsgrond van eiseres slaagt niet voor zover die inhoudt dat verweerder
nooitom (aanvullende) berekeningen mag vragen. Verweerder zal in dat geval wel deugdelijk moeten motiveren waarom hij (aanvullende) berekeningen nodig vindt, en zal dus bijvoorbeeld moeten uitleggen waarom de gewoonlijk in de branche gehanteerde normen, waaronder de normen waar de landelijke richtlijn naar verwijst, [15] onvoldoende zijn om de effectiviteit en het beschermingsniveau van een bouwveiligheidsplan te beoordelen.
7.4.
De beroepsgrond van eiseres slaagt wel voor zover die ziet op de (aanvullende) berekeningen die verweerder ter beoordeling van plan K heeft verzocht. Verweerder heeft in het primaire besluit plan K afgekeurd, onder andere omdat eiseres niet door middel van (aanvullende) berekeningen had aangetoond dat de in het plan opgenomen maatwerkoplossingen daadwerkelijk een vallend object konden stoppen. De rechtbank heeft onder 6.1 tot en met 7.2 van deze uitspraak overwogen dat verweerder plan K onvolledig heeft getoetst aan het toetsingskader en heeft nagelaten deugdelijk in te gaan op de door eiseres ingebrachte rapporten van Aboma. Daarbij komt dat volgens eiseres plan K (afgekeurd) en plan M (goedgekeurd nadat aanvullende berekeningen waren overgelegd) niet wezenlijk van elkaar verschillen wat betreft de in de plannen opgenomen maatregelen en maatwerkoplossingen. Zij heeft dit op inzichtelijke wijze uiteengezet, onder andere in bijlage 11 bij haar bezwaarschrift. Verweerder is hier niet op ingegaan. Tegen deze achtergrond heeft verweerder in het bestreden besluit nagelaten deugdelijk te motiveren waarom de aanvullende berekeningen nodig zijn (geweest) om de effectiviteit en het beschermingsniveau van de in plan K opgenomen maatregelen en maatwerkoplossingen aan te tonen.
Overige constateringen en het vertrouwensbeginsel
8.
8.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit een bijlage gevoegd waarin hij tien punten constateert waaraan plan K niet zou voldoen. De eerste drie punten zien hoofdzakelijk op de te nemen veiligheidsmaatregelen, waarover de rechtbank hierboven heeft geoordeeld. De laatste zeven punten zien hoofdzakelijk op meer administratieve zaken, zoals onduidelijkheden over de bouwplaatstekening. Eiseres betoogt dat aan die administratieve punten was voldaan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, maar dat verweerder daar ten onrechte niets over opmerkt. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat dat inderdaad het geval is, maar heeft niet kunnen toelichten waarom daarmee in het bestreden besluit geen rekening is gehouden. Deze beroepsgrond slaagt.
8.2.
Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [16] Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft slechts tijdens de zitting toegelicht dat er veel overleg is geweest met ILT en dat betrokken mensen hebben geuit dat het goed komt. Dat is onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en hoe nu verder
9.
9.1.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is ondeugdelijk gemotiveerd, [17] reden waarom de rechtbank het vernietigt. Er bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar rekening moet houden met alle nieuwe feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het nemen van het primaire besluit, en daarbij dus onder andere het rapport van Aboma van 12 augustus 2022, waarin gemotiveerd is aangegeven waarom de aanvullende eisen die na indiening van plan K zijn gesteld niet nodig waren, moet betrekken. De rechtbank geeft verweerder een termijn van twaalf weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank voor het indienen van het beroepschrift en voor het verschijnen op zitting € 1.518,- toe (twee punten, € 759,- per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 april 2021;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van twaalf weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, voorzitter, en mr. R.H. Smits en mr. J.B. Wijnholt, leden, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Bouwbesluit 2012
Artikel 8.1, eerste en tweede lid
1 De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.
2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling.
Artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, tweede lid
1 Bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:
a. letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen;
(…)
2 Bij bouw- en sloopplaatsen van een te bouwen of te slopen gebouw wordt een veiligheidsafstand vrijgehouden bepaald volgens paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn Bouw- en sloopveiligheid, versie 1.2 augustus 2018.
Artikel 8.7, aanhef
De op grond van de artikelen 8.2 tot en met 8.6 te treffen maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een veiligheidsplan.
Landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid
Paragraaf 1.2
In deze richtlijn zijn de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 nader uitgewerkt. De richtlijn heeft als doel zowel de aanvrager als het bevoegd gezag te ondersteunen om te komen tot een goed en deugdelijk bouwveiligheidsplan.
Paragraaf 2.2
Deze richtlijn is van toepassing op alle bouw- en sloopactiviteiten en is gebaseerd op het bepaalde in hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit 2012. Naast vergunningplichtige bouw- en sloopactiviteiten geldt de richtlijn ook bij bouwactiviteiten die vergunningvrij zijn of sloopactiviteiten die niet meldingsplichtig zijn.
Paragraaf 2.3
In de tekst van deze richtlijn wordt op passende wijze verwezen naar bepalingen uit andere publicaties. Deze zijn wet- en regelgeving, norm of richtlijn. Relevante publiekrechte wet- en regelgeving, normen of richtlijnen zijn hieronder genoemd.
(…)
Privaatrechtelijke regelingen:
(…)
NVAF: Funderingswerk in de Publieke Omgeving
Paragraaf 5.2
Om het gevaar van zware vallende voorwerpen te beheersen zijn gespecialiseerde technieken nodig. Het beheersen van een groot voorwerp als een damwand-plank vereist bijzondere veiligheidskundige kennis. Dit dient te zijn uitgewerkt in een doorsnede, detail, berekening o.i.d.
Paragraaf 6.2.9
Bij het aanbrengen van lange verticale objecten dient er altijd rekening mee gehouden te worden dat deze objecten uit het hijsmiddel kunnen vallen. Dit betekent dat ten tijde van de hijsbeweging tot aan het moment van stand zekerheid (fixeren) er voor gezorgd moet worden dat er indien nodig extra bouwveiligheid ruimte wordt gecreëerd. Tijdens het verwerken van deze lange delen dient dan ook een bouwveiligheidszone aanwezig te zijn gelijk aan de lengte van het lange deel. Dit kan inhouden afhankelijk hoe dicht aan de rand van het bouwproject wordt gewerkt dat tijdelijk een zeer grote bouwveiligheidszone aanwezig is. Is dit onmogelijk dan dient een maatwerkoplossing te worden voorgelegd in het bouwveiligheidsplan en dient het bevoegd gezag dit te beoordelen. Dat kan door het tijdelijk beschikbaar hebben van een extra bouwveiligheidszone dan wel door aanvullende hulpconstructies die het vallende object kunnen stoppen in de val en de richting van die val.
Paragraaf 6.2.10
Voor elke bouw- en slooplocatie kunnen specifieke, plaatselijke werkgerelateerde omstandigheden van toepassing zijn. Dit kan voor het lokaal bevoegd gezag een aanleiding zijn om op basis van gelijkwaardigheid een alternatieve oplossing ("maatwerk") te accorderen die mogelijk in afwijking zijn van het gestelde zoals verwoordt in de Landelijke richtlijn. Daarmee heeft het bevoegd gezag altijd zelf de keuze voor maatwerkvoorschriften. Uitgangspunt hierbij is echter wel dat er geen verhoogd risico voor derden mag ontstaan t.o.v. de reguliere werkwijze.

Voetnoten

1.Zie
2.Vgl. AbRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:498, r.o. 2.1.
3.Artikel 6:22 van de Awb.
4.Artikel 8.1, eerste lid, van het Bouwbesluit.
5.Nota van toelichting bij het Bouwbesluit, Staatsblad 2011/416, p. 343.
6.Artikel 8.1, tweede lid, van het Bouwbesluit.
7.Artikel 8.2, eerste lid, aanhef onder a, van het Bouwbesluit.
8.Artikel 8.7, aanhef, van het Bouwbesluit.
9.Paragraaf 1.2 van de landelijke richtlijn.
10.Paragraaf 2.2 van de landelijke richtlijn.
11.Paragraaf 6.2.9 en 6.2.10 van de landelijke richtlijn.
12.Artikel 8.2, tweede lid, van het Bouwbesluit.
13.De eerste drie opties staan genoemd in paragraaf 6.2.9 van de landelijke richtlijn; optie vier staat in paragraaf 6.2.10 van de landelijke richtlijn.
14.Paragraaf 5.2 van de landelijke richtlijn.
15.Zie bijvoorbeeld paragraaf 2.3 van de landelijke richtlijn, waarin naast publiekrechtelijke regelgeving zoals het Bouwbesluit ook melding wordt gemaakt van regelingen zoals de NVAF: funderingswerk in de publieke omgeving.
16.AbRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3234, r.o. 19.1.
17.Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.