ECLI:NL:RBDHA:2022:1459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, een Egyptische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag als ongegrond verklaard, omdat het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser inconsistent en wisselend waren, wat leidde tot twijfels over de geloofwaardigheid van zijn vrees voor vervolging door zijn familie. De rechtbank heeft in haar overwegingen verschillende inconsistenties in de verklaringen van de eiser besproken, zoals het aantal bedreigingen en de omstandigheden rondom het verkrijgen van een nieuwe simkaart. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende concrete aanwijzingen had gegeven die zijn vrees voor vervolging konden onderbouwen. Bovendien werd er geen schending van artikel 16 van de Procedurerichtlijn vastgesteld, aangezien de eiser niet de gelegenheid had geboden om zijn inconsistenties uit te leggen. De rechtbank heeft de uitspraak onmiddellijk na de zitting gedaan, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiser terecht afgewezen als ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18512
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 19 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn vrees voor de familie [naam familie]. Verweerder heeft in dat verband terecht overwogen dat eiser inconsistent heeft verklaard over het aantal keren dat hij telefonisch zou zijn bedreigd. [2] In reactie op de zienswijze, onder verwijzing naar de correcties en aanvullingen, dat de verklaringen betrekking hebben op enerzijds de vaste telefoon en anderzijds de mobiele telefoon heeft verweerder in het bestreden besluit terecht gewezen op het feit dat eiser tijdens het gehoor uitdrukkelijk is gevraagd om het totaal aantal bedreigingen en dat eiser zijn antwoord later in het gehoor nog heeft bevestigd. [3]
2. Evenzeer terecht stelt verweerder dat eiser wisselend heeft verklaard over het kopen van een nieuwe simkaart om de dreigtelefoontjes te ontlopen. [4] In het bestreden besluit heeft verweerder - in reactie op de zienswijze dat in de correcties en aanvullingen is uitgelegd dat eiser de simkaart van zijn vader heeft gekregen - benadrukt dat eiser meerdere malen heeft verklaard dat hij de simkaart zelf had gekocht, zodat niet wordt gevolgd dat dit een misverstand of vertaalfout zou zijn geweest. [5]
3. Eiser heeft voorts wisselend verklaard over het moment waarop de dreigtelefoontjes zijn gestopt: in reactie op de zienswijze in dit verband heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat eiser enerzijds heeft verklaard dat de bedreigingen zijn gestart op 10 juli 2021 en dat hij in totaal twee weken is bedreigd, anderzijds heeft eiser verklaard dat hij na het verkrijgen van een nieuwe simkaart eind juli /begin augustus verdere bedreigingen heeft gekregen via de vaste telefoon.
4. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat eisers verklaringen geen concrete, harde aanwijzingen bevat dat de dreigtelefoontjes van de familie [naam familie] waren. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij niet wist wie hij aan de lijn had, het steeds andere personen betrof en dat hij hun nummer niet kende. [6] Eiser baseert zich dan ook op vermoedens, die als zodanig het relaas niet aannemelijk maken.
5. Ten slotte heeft verweerder ook kunnen wijzen op eisers verklaring 'de eerste dreigementen heb ik in juli (2021) ontvangen want de verdachte 3-4 zijn in januari (2021) vrijgesproken', hetgeen de vraag oproept waarom de familie [naam familie] in de gestelde jarenlange familievete een half jaar zou wachten met het bedreigen van eiser. Verder is ook niet aannemelijk gemaakt dat de problemen met de familie [naam familie] op eiser persoonlijk zien.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem in strijd met artikel 16 van de Procedurerichtlijn in wezen niet de gelegenheid heeft gegeven om eventuele inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen uit te leggen. [7] Hoewel de correcties en aanvullingen op een gehoor inderdaad die functie hebben, mag verweerder hierbij ook verlangen dat eiser hiervoor een plausibele verklaring geeft. De algemene opmerking in de zienswijze dat correcties en aanvullingen veelal samenhangen met het feit dat een vreemdeling of tolk verkeerd is begrepen, heeft verweerder niet hoeven accepteren als verklaring in het specifieke geval van eiser.
7. Van strijd met de samenwerkingsverplichting is evenmin sprake. Verweerder is niet gehouden om iedere tegenstrijdigheid vooraf met eiser te bespreken. Verder gaat het bij verschillende van de tegenwerpingen om herhaalde verklaringen van eiser. Van een ontoereikende communicatie tussen eiser en de tolk blijkt in elk geval niet uit het verslag van het nader gehoor. Eiser heeft aangeven hem goed te hebben begrepen en verstaan en geen opmerkingen te hebben over zijn werkwijze. [8] In reactie op de zienswijze heeft verweerder in dit verband toegelicht dat de gehoormedewerker tijdens het nader gehoor niet aan de tolk heeft verzocht om eenduidig te vertalen, maar om letterlijk te vertalen omdat eiser soms geen antwoord gaf op een vraag.
8. Dat de verklaringen van eiser steun vinden in de landeninformatie over Egypte is door verweerder gemotiveerd betwist en vormt gegeven de gemaakte tegenwerpingen overigens ook geen aanleiding voor de conclusie dat eisers relaas alsnog aannemelijk moet worden geacht.
9. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rapport nader gehoor van 5 november 2022, p. 6 en 14 van 17.
3.Rapport nader gehoor van 5 november 2022, p. 16 van 17.
4.Rapport nader gehoor van 5 november 2022, p. 13 en 14 van 17.
5.Rapport nader gehoor van 5 november 2022, p. 12 van 17.
6.Rapport nader gehoor van 5 november 2022, p. 13 van 17.
7.Richtlijn 2013/32/EU.
8.Rapport nader gehoor 5 november 2021, p. 2 en 17 van 17.