ECLI:NL:RBDHA:2022:1458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL21.19410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen en tegenstrijdigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, een Algerijnse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, onder andere vanwege tegenstrijdigheden in zijn verklaringen over zijn werk voor een goede doelenstichting en de beweegredenen voor het oprichten daarvan. De rechtbank merkte op dat de eiser niet voldoende inzicht had gegeven in zijn beweegredenen en de middelen voor zijn organisatie, en dat hij niet kon uitleggen waarom hij problemen had ondervonden in Algerije. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19410
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 7 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft niet ten onrechte de verklaringen van eiser over zijn gestelde problemen in Algerije ongeloofwaardig bevonden. Daarbij is verweerder voldoende ingegaan op de zienswijze.
2. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser zonder goede uitleg tegenstrijdig heeft verklaard over de periode waarin hij werkzaam was voor [naam stichting] en wanneer hij zijn eigen goede doelenstichting zou zijn begonnen, en dat ook de zienswijze aan die tegenstrijdigheid bijdraagt.
3. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser niet inzichtelijk heeft verklaard over eisers beweegreden voor het oprichten van een goede doelenstichting, hoe hij aan de middelen voor het werk van zijn organisatie kwam en aan wie hij doneerde.
4. Eiser verklaart tegenstrijdig over de vraag of hij voor zijn vertrek problemen heeft ondervonden. Verder heeft eiser vaag en summier verklaard over het tot stand komen, het verloop en de inhoud van het contact met degenen met wie hij stelt problemen te hebben. Ten slotte kan eiser niet concreet uitleggen waarom en met welk doel juist hij en zijn vrienden zijn benaderd door deze personen.
5. Een en ander is in de gronden van beroep betwist, maar niet feitelijk weerlegd. Eisers standpunt dat hij met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat terugkeer naar Algerije zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM wordt dan ook niet gevolgd. [2]
6. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.