In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, een Algerijnse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, onder andere vanwege tegenstrijdigheden in zijn verklaringen over zijn werk voor een goede doelenstichting en de beweegredenen voor het oprichten daarvan. De rechtbank merkte op dat de eiser niet voldoende inzicht had gegeven in zijn beweegredenen en de middelen voor zijn organisatie, en dat hij niet kon uitleggen waarom hij problemen had ondervonden in Algerije. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.