ECLI:NL:RBDHA:2022:14530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL22.15305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de voortvarendheid van de overheid in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 augustus 2022 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de Dublinclaim, ondanks de stelling van de eiser dat er onvoldoende voortvarendheid was. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, gezien het risico op onttrekking en de tegenstrijdige verklaringen van de eiser. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier S. Bazaz, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15305
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Libische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2001] .
De bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht. Verweerder had direct na de inbewaringstelling op 8 augustus 2022 een Dublinclaim kunnen uitsturen. Op die datum was op basis van zijn vingerafdrukken namelijk al bekend dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Ook had verweerder bij de Italiaanse autoriteiten kunnen/moeten aandringen om het claimakkoord te bespoedigen, aangezien eiser in vreemdelingendetentie zit. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende onderzoek uitgevoerd naar de telefoon van eiser, waar eventueel kopieën van zijn identiteitsdocumenten op te vinden waren.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Een Eurodac-registratie op basis van vingerafdrukken is een indicatie dat de Dublinverordening op een vreemdeling van toepassing kan zijn. Met zo’n indicatie is evenwel nog niet gezegd dat een zogenoemde Dublinclaim kan plaatsvinden. In het geval van eiser had verweerder hiertoe nog aanvullende informatie nodig. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze informatie inmiddels beschikbaar is en dat de Dublinclaim op 11 of 12 augustus 2022 verder is voorbereid voor verzending naar Italië. In de geschetste omstandigheden acht de rechtbank dit voldoende voortvarend.
6. Er is voor verweerder geen aanleiding om er bij de Italiaanse autoriteiten op aan te dringen dat zij de Dublinclaim snel accepteren. De Dublinverordening en artikel 59a van de Vw voorzien al in een versnelde procedure voor Dublinclaimanten die zich in vreemdelingendetentie bevinden. Verweerder heeft geen verplichting om de claim hangende de wettelijk vastgelegde responstermijn van twee weken (extra) onder de aandacht te brengen van de Italiaanse autoriteiten. Ook als verweerder dat onverplicht wél zou doen, dan biedt dat nog geen garantie dat de Italiaanse autoriteiten de claim sneller zullen accepteren.
7. De omstandigheid dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar de telefoon van eiser, leidt er niet toe dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser. In het gehoor voor inbewaringstelling van 8 augustus 2022 heeft eiser namelijk geen indicatie gegeven dat hij aan de hand van de inhoud van zijn telefoon zijn stellingen over zijn identiteit, nationaliteit en verblijf in Italië kon onderbouwen.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij van meet af aan heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk zelfstandig naar Italië wil terugkeren. Daarnaast was het op basis van de omstandigheden waarin eiser is aangetroffen duidelijk dat hij in Nederland als toerist was en dat het dus zijn intentie was om na een paar dagen weer terug te gaan naar Italië.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen lichter middel hoeft op te leggen. Uit de niet betwiste bewaringsgronden volgt dat er een significant risico op onttrekking is. Daarnaast zijn de verklaringen van eiser die hij tijdens het gehoor voor inbewaringstelling heeft afgelegd tegenstrijdig. Zo stelt hij eerst dat zijn retourticket voor de bus al is betaald, maar even later zegt hij dat hij geen ticket heeft van Nederland naar Italië en dat hij deze vandaag wil halen. Ook heeft eiser aanvankelijk verklaard dat hij asiel wil aanvragen in Nederland. Tot slot zijn de verklaringen van eiser over de verblijfsplaats van zijn identificerende documenten tegenstrijdig en kan hij geen concrete informatie geven over de vriend bij wie hij als toerist in Nederland zou verblijven.
Conclusie
10. De beroepsgronden van eiser falen derhalve. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.