ECLI:NL:RBDHA:2022:14527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/1778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en een eiser van Marokkaanse nationaliteit, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen op basis van het primaire besluit van 4 november 2021 en het bestreden besluit van 22 februari 2022, waarin werd gesteld dat de eiser niet voldoende sociale en economische binding met Marokko had aangetoond. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.K. Jap-A-Joe, voerde aan dat hij wel degelijk binding had met Marokko, onder andere door zijn studie, maar de rechtbank oordeelde dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat hij terug zou keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat er gerede twijfel bestond over de terugkeer van de eiser naar Marokko. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1778

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] 1995, van Marokkaanse nationaliteit, V-nummer [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),
en

de Minister van Buitenlandse zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf bij [A] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om een visum kort verblijf voor het bezoeken van referent, zijn schoonzus, en zijn broer, [B] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarnaast is niet gebleken van voldoende sociale en economische binding met het land van herkomst waardoor tijdige terugkeer niet gewaarborgd is. Eiser heeft alleen een bewijs van inschrijving aan het Institut Specialise De Technologie Appliquee Guercif overgelegd. Daarmee is volgens verweerder niet aangetoond dat eiser beschikt over een regelmatig en substantieel inkomen in het land van herkomst. Het bewijs van garantstelling is niet helemaal ingevuld waardoor dit niet kan dienen als extra waarborg voor terugkeer naar Marokko. Ook is niet voldaan aan het middelenvereiste.
3. Eiser voert aan dat hij wel binding heeft met Marokko. Eiser studeert en heeft daarvan bewijzen overgelegd. Daarom heeft eiser ook geen inkomen. Het doel van het bezoek aan Nederland is wel duidelijk aangezien eiser zijn broer en diens gezin komt bezoeken. Over de garantstelling stelt eiser dat hij wel een volledige vragenlijst heeft ingevuld.
4. De afwijzingsgronden van artikel 32, eerste lid, sub a, onder ii en sub b, van de Verordening (EG) 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode) zijn zelfstandige afwijzingsgronden. De afwijzing van de aanvraag is al terecht als één van die afwijzingsgronden in stand blijft.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag voor een visum heeft kunnen afwijzen omdat er gerede twijfel was dat eiser terug zou gaan naar Marokko. Er is namelijk niet gebleken van voldoende sociale en economische binding met het land van herkomst. Over de sociale binding heeft eiser heeft aangevoerd dat hij altijd in Marokko heeft gewoond. Dit is onvoldoende. Eiser heeft niet aangetoond dat sprake is van sociale banden die hij niet kan achterlaten. Van belang is verder dat eiser ongehuwd is en geen kinderen heeft. Eiser heeft dus geen eigen gezin waar hij verantwoordelijkheid voor draagt, wat een waarborg zou kunnen zijn voor tijdige terugkeer. Hij heeft ook geen bijzondere zorgtaken waardoor zijn sociale banden met Marokko zo sterk zijn dat verwacht mag worden dat hij daarom terugkeert. Ook is de economische binding beperkt. Uit het dossier blijkt dat eiser als kapper heeft gewerkt en dat hij een opleiding volgt om schilder te worden. Daarover heeft verweerder terecht gezegd dat dit geen garantie biedt dat eiser terugkeert naar Marokko omdat die opleiding eenvoudig afgebroken kan worden.
6. De conclusie is dat verweerder de aanvraag terecht op grond van de Visumcode heeft afgewezen omdat hij in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan het voornemen van eiser om het Schengengebied vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Dit betekent dat de beroepsgrond over eisers verblijfsdoel en de garantstelling niet meer besproken hoeven te worden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2022.
De griffier is verhinderd dit
proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.