ECLI:NL:RBDHA:2022:14527
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met Marokko
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en een eiser van Marokkaanse nationaliteit, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen op basis van het primaire besluit van 4 november 2021 en het bestreden besluit van 22 februari 2022, waarin werd gesteld dat de eiser niet voldoende sociale en economische binding met Marokko had aangetoond. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.K. Jap-A-Joe, voerde aan dat hij wel degelijk binding had met Marokko, onder andere door zijn studie, maar de rechtbank oordeelde dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat hij terug zou keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat er gerede twijfel bestond over de terugkeer van de eiser naar Marokko. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.