ECLI:NL:RBDHA:2022:14526
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot terugkeer naar Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een eiseres van onbekende nationaliteit. De eiseres had een bevel ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar Frankrijk, wat zij aanvecht. In het primaire besluit van 18 december 2021 werd de eiseres opgedragen om terug te keren, waarna zij bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 11 februari 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kennelijk ongegrond verklaard. De eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.
Tijdens de zitting op 30 mei 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eiseres als de verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft allereerst beoordeeld of er sprake was van procesbelang en spoedeisend belang. De gemachtigde van de eiseres verklaarde dat de strafrechtzitting van de eiseres inmiddels had plaatsgevonden, maar dat het nog niet duidelijk was of er hoger beroep was ingesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er procesbelang was, maar geen spoedeisend belang, aangezien de strafrechtzitting op 5 januari 2022 had plaatsgevonden en de eiseres hierbij aanwezig was.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang meer was. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.