ECLI:NL:RBDHA:2022:14526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL21.20035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot terugkeer naar Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een eiseres van onbekende nationaliteit. De eiseres had een bevel ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar Frankrijk, wat zij aanvecht. In het primaire besluit van 18 december 2021 werd de eiseres opgedragen om terug te keren, waarna zij bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 11 februari 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kennelijk ongegrond verklaard. De eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.

Tijdens de zitting op 30 mei 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eiseres als de verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft allereerst beoordeeld of er sprake was van procesbelang en spoedeisend belang. De gemachtigde van de eiseres verklaarde dat de strafrechtzitting van de eiseres inmiddels had plaatsgevonden, maar dat het nog niet duidelijk was of er hoger beroep was ingesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er procesbelang was, maar geen spoedeisend belang, aangezien de strafrechtzitting op 5 januari 2022 had plaatsgevonden en de eiseres hierbij aanwezig was.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang meer was. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20035

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2021 (het primaire besluit) is aan verzoekster een bevel opgelegd om onmiddellijk terug te keren naar Frankrijk.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder in het besluit van 11 februari 2022 het bezwaar van verzoekster kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer NL22.4189), zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het verzoek, samen met de zaak NL22.4189 op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is van onbekende nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998.
Griffierecht
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet, mede op basis van de verstrekte gegevens, aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
Procesbelang en spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verzoekster procesbelang heeft bij haar verzoek en of er sprake is van spoedeisend belang bij de behandeling van haar verzoek om voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er wel sprake is van procesbelang. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de strafrechtzitting van verzoekster weliswaar voorbij is, maar dat nog niet bekend is of verzoekster hiertegen hoger beroep heeft ingesteld. Omdat nog niet bekend is of verzoekster tegen de beslissing van de rechtbank in het kader van haar strafrechtzitting hoger beroep heeft ingesteld, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster procesbelang heeft bij onderhavig verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom ontvankelijk.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster echter geen spoedeisend belang bij onderhavig verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster heeft aangevoerd dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend omdat zij haar strafrechtzitting in Nederland wilde bijwonen. Nu de strafrechtzitting reeds op 5 januari 2022 heeft plaatsgevonden en verzoekster hierbij aanwezig was, is het spoedeisend belang hiermee komen te vervallen.

Conclusie

6. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang, wijst de voorzieningenrechter het verzoek daarom af. Een voorlopige voorziening is namelijk niet meer nodig. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer (NL22.4189), heeft de rechtbank het beroep in de bodemzaak waarover dit verzoek om een voorlopige voorziening gaat, ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.