ECLI:NL:RBDHA:2022:14525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL22.4189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot onmiddellijke terugkeer naar Frankrijk van een vreemdeling met een verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een vreemdeling met een verblijfsvergunning van Frankrijk, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een bevel dat haar opdroeg zich onmiddellijk naar Frankrijk te begeven, nadat zij op heterdaad was betrapt voor winkeldiefstal en in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij onvoldoende procesbelang had bij haar beroep. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de Staatssecretaris om het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond te verklaren, op goede gronden was genomen. Eiseres had aangevoerd dat het besluit in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zij niet in staat zou zijn om haar strafrechtzitting bij te wonen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen strijd was met het EVRM, aangezien de Vreemdelingencirculaire de mogelijkheid biedt tot tijdelijke opheffing van het bevel voor de aanwezigheid van de vreemdeling bij een rechtszaak. De rechtbank concludeerde dat het bevel terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2021 (het primaire besluit) is aan eiseres een bevel opgelegd om onmiddellijk terug te keren naar Frankrijk.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder in het besluit van 11 februari 2022 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.20035 op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Griffierecht

Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet, mede op basis van de verstrekte gegevens, aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
Inleiding
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1998 en is van onbekende nationaliteit. Zij is in het bezit van een door Frankrijk afgegeven verblijfsvergunning. Gedurende haar vrije termijn in Nederland is zij op heterdaad betrapt voor winkeldiefstal. Eiseres is daarna aangehouden en in verzekering gesteld. Vervolgens is aan eiseres het bevel opgelegd om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van Frankrijk.
Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het een vreemdeling niet is toegestaan om in Nederland te verblijven tijdens de vrije termijn als hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Met de aanhouding en de inverzekeringstelling van eiseres op last van de Officier van Justitie is het bevel volgens verweerder op een juiste grond uitgevaardigd. De vrije termijn kan dan ook worden beëindigd. Verweerder verwijst hiervoor naar het arrest van het Hof van Justitie (Hof) E.P. van 12 december 2019 [1] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 september 2020. [2] Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen en meent verweerder dat het bevel geen gevolgen heeft voor de strafrechtzitting van eiseres.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich gezien het feit dat eiseres in haar beroep vooral aangeeft dat zij het niet eens is met het bestreden besluit omdat zij in staat gesteld wil worden haar strafzitting bij te wonen en deze zitting inmiddels al voorbij is ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. Er is sprake van voldoende procesbelang als de indiener van het beroep daarbij een actueel en reëel belang heeft. Dit betekent dat het resultaat die eiseres met het instellen van het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor haar feitelijk betekenis kan hebben.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. In het bestreden besluit staat namelijk ook dat het rechtsgevolg van het besluit is dat eiseres voor de duur van zes maanden als zodanig zal worden gesignaleerd. Dit betekent dat het eiseres gedurende deze periode niet is toegestaan om Nederland weer in te reizen. Eiseres kan met haar beroep bereiken dat dit rechtsgevolg van het bevel om zich onmiddellijk naar Frankrijk te begeven, ongedaan wordt gemaakt, zodat zij het recht heeft om tijdens het restant van de vrije termijn in Nederland te verblijven. Gelet op dit gegeven heeft eiseres belang bij de behandeling van haar beroep en is het beroep daarom ontvankelijk.
Het juridisch kader
6. In artikel 8 aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan. De vrije termijn is de termijn waarbinnen een vreemdeling in Nederland mag verblijven zonder dat daarvoor een verblijfsvergunning benodigd is. De duur van de vrije termijn is geregeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7. In artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw is bepaald dat het de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende de vrije termijn toegestaan in Nederland te verblijven zolang hij geen gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid.
8. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) is bepaald dat voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen, als toegangsvoorwaarde geldt dat de vreemdeling geen bedreiging vormt voor onder andere de openbare orde en de binnenlandse veiligheid.
9. In artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is bepaald dat Onze Minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis stelt van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf.
10. In artikel 62a, derde lid van de Vw is bepaald dat de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Als dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Heeft verweerder het primaire besluit onzorgvuldig geformuleerd en heeft verweerder verzuimd eiseres in de gelegenheid te stellen om haar zienswijze kenbaar te maken?
11. Eiseres voert aan dat het primaire besluit onzorgvuldig is geformuleerd/gemotiveerd omdat uit het formulier M106-A niet expliciet volgt op welke grond zij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. Eiseres meent dat haar onvoldoende duidelijk is gemaakt wat er van haar werd verwacht en dat zij op dat moment al haar belangen kenbaar moest maken. Eiseres stelt dat hetgeen daartoe in het formulier M106-B is opgenomen, niet kan worden gekwalificeerd als het in de gelegenheid stellen een zienswijze naar voren te brengen. De vragen die zijn gesteld zijn namelijk niet toereikend en daarom is het niet controleerbaar of voldaan is aan de voorwaarde dat eiseres in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat in het primaire besluit niet expliciet staat vermeld op welke grondslag zij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. De rechtbank overweegt echter dat het proces-verbaal van gehoor waaruit deze grondslag wel blijkt later aan eiseres is uitgereikt en zij daarvan dus alsnog kennis heeft kunnen nemen. Bovendien heeft eiseres dit standpunt ook in de bezwaarprocedure aangevoerd en heeft verweerder daarop in het bestreden besluit reeds gereageerd. Gelet hierop heeft verweerder zich in dit beroep op het standpunt mogen stellen dat aan eiseres voldoende kenbaar is gemaakt op welke grondslag haar rechtmatig verblijf is beëindigd.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiseres wel in de gelegenheid heeft gesteld haar zienswijze ten aanzien van het primaire besluit kenbaar te maken. De rechtbank overweegt dat het proces-verbaal van gehoor weliswaar een summiere verslaglegging bevat, maar dat daaruit wel blijkt dat aan eiseres de vraag is gesteld of er bijzondere omstandigheden of andere beletselen zijn die zouden kunnen leiden tot uitstel of tot het afzien van de maatregel. Eiseres heeft hier geen redenen voor aangevoerd. Zij heeft slechts verklaard dat zij het begrijpt en het jammer vindt dat zij niet in Nederland mag blijven. Dat eiseres stelt dat het voor haar niet voldoende duidelijk was wat er van haar verwacht werd, maakt het voorgaande niet anders. Het proces-verbaal van gehoor biedt namelijk geen aanknopingspunten dat eiseres de vraag van de verbalisant niet heeft begrepen en hierdoor haar zienswijze niet naar voren heeft kunnen brengen. Daarbij komt dat eiseres in beroep evenmin inhoudelijke gronden of bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die volgens haar tot uitstel of tot het afzien van de maatregel zouden moeten leiden. Ook de omstandigheid dat eiseres geen gemachtigde heeft gehad tijdens het gehoor, maakt het voorgaande niet anders. Eiseres heeft immers zelf verklaard geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om bijgestaan te worden door een gemachtigde. De beroepsgrond slaagt niet.

Is het uitvaardigen van het bevel in strijd met artikel 6 van het EVRM?

14. Eiseres voert verder aan dat het besluit in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Volgens eiseres heeft zij op grond van dit artikel het recht om voorafgaand en tijdens de behandeling van haar strafrechtzitting hier te lande aanwezig te zijn en zich degelijk voor te bereiden. Als zij zich conform het beval onmiddellijk had begeven naar Frankrijk, dan zou het niet mogelijk zijn geweest om aanwezig te zijn bij haar strafrechtzitting.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het besluit niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Verweerder heeft daartoe terecht op gewezen dat de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) de mogelijkheid biedt tot tijdelijke opheffing van het bevel als dat noodzakelijk is voor de komst van de vreemdeling naar Nederland in verband met een eigen rechtszaak. De stelling van eiseres ter zitting dat uit paragraaf A4/3.7.3 van de Vc volgt dat verweerder alleen de noodzaak tot de komst van een vreemdeling aanneemt als een gemachtigde niet kan volstaan of als de rechtbank kenbaar maakt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn, maakt dit niet anders. De rechtbank overweegt dat er in zo’n geval kennelijk onvoldoende belang aanwezig wordt geacht voor de vreemdeling om aanwezig te zijn bij de rechtszaak zodat er uit dien hoofde dan ook geen strijd is met artikel 6 van het EVRM. De stelling van eiseres ter zitting dat haar strafrechtzitting slechts twee weken na het besluit was gepland en verweerder dit mee had moeten nemen bij de belangenafweging in het kader van artikel 6 van het EVRM, maakt het voorgaande ook niet anders. Eiseres had een verzoek kunnen indienen om haar strafrechtzitting te verdagen of verweerder met spoed kunnen verzoeken een beslissing te nemen op haar tijdelijke opheffing en toelating in Nederland om haar strafrechtzitting bij te wonen. De rechtbank is eens te meer van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 6 van het EVRM omdat ter zitting is gebleken dat eiseres daadwerkelijk in Nederland haar strafzitting heeft kunnen bijwonen. De beroepsgrond treft geen doel.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder op goede gronden aan eiseres een bevel heeft opgelegd zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Frankrijk.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.C-380/18.