ECLI:NL:RBDHA:2022:14524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL22.13251 en NL22.13253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvragen van Venezolaanse en Syrische nationaliteit met betrekking tot indirect refoulement en materiële deprivatie

In deze zaak hebben eisers, met de Venezolaanse en Syrische nationaliteit, herhaalde asielaanvragen ingediend. De rechtbank Den Haag heeft op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.13251 en NL22.13253. De eisers hebben eerder asielaanvragen ingediend die zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 16 maart 2021 dienden zij hun derde asielaanvraag in, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, omdat zij geen nieuwe elementen of bevindingen hebben gepresenteerd die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor schending van het indirect refoulementverbod en materiële deprivatie niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.13251 en NL.22.13253

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Inleiding en procesverloop

1. Eisers hebben de Venezolaanse en de Syrische nationaliteit. Op 9 januari 2017 hebben zij aanvragen ingediend om verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. Met de besluiten van 22 mei 2018 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Deze besluiten staan inmiddels vast.1
2. Op 16 februari 2021 hebben eisers voor de tweede keer asielaanvragen ingediend. Met de besluiten van 25 februari 2021 heeft verweerder deze aanvragen buiten behandeling gesteld. Eisers hebben hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld. Ook deze besluiten staan daarom inmiddels vast.
3. Op 16 maart 2021 hebben eisers hun derde asielaanvraag ingediend. Met de besluiten van 11 juli 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen niet- ontvankelijk verklaard. Voorts heeft verweerder eisers aangezegd dat zij Nederland (en de EU) onmiddellijk moeten verlaten en heeft verweerder aan eisers een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
4. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Gelijktijdig hebben zij verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat verweerder hen niet mag uitzetten zolang de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan op de beroepen. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de zaaknummers NL22.13252 en NL22.13254.
5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en eisers hebben daarop nader gereageerd.
1. Op grond van de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 8 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4487 en ECLI:NL:RBROT:2018:4484.
6. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken om een voorlopige voorziening op 29 juli 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn niet verschenen. Zij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

7. Eisers hebben aan hun huidige aanvragen ten grondslag gelegd dat zij een procedure in gang hebben gezet waarbij zijn afstand willen doen van hun Venezolaanse nationaliteit. Als gevolg hiervan vrezen eisers dat bij terugkeer naar Venezuela hun Venezolaanse nationaliteit zal worden ingetrokken en dat zij zullen worden uitgezet naar Syrië. Voorts stellen zij dat zij bij terugkeer naar Venezuela in een situatie van materiële deprivatie zullen geraken. Ten slotte hebben eisers betoogd dat de algemene situatie in Venezuela zo slechts is, dat zij al daarom bij terugkeer te vrezen hebben voor ernstige schade.2
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers aan hun aanvragen geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd. Evenmin zijn er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.3 De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met betrekking tot de Venezolaanse nationaliteit
9. Eisers hebben verklaard dat hun zoon namens hen de Venezolaanse autoriteiten in Nederland via een e-mail heeft benaderd. Volgens eisers heeft de Venezolaanse ambassade hierop gereageerd met een e-mail van 9 februari 2022. Eisers hebben deze reactie per e-mail ingebracht. Bij deze e-mail zou de Venezolaanse ambassade pdf-documenten hebben meegestuurd die betrekking hebben op het doen van afstand van de Venezolaanse nationaliteit.
10. Verweerder heeft zich niet ten onrechte het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij afstand hebben gedaan van hun Venezolaanse nationaliteit of dat zij een dergelijke procedure in gang hebben gezet. Hiertoe heeft verweerder terecht aangevoerd dat eisers de e-mail van hun zoon aan de Venezolaanse autoriteiten niet hebben overgelegd. Ook heeft te gelden dat de e-mail van de Venezolaanse ambassade van 9 februari 2022 in het Spaans is opgesteld en niet is vertaald. Verder hebben eisers de pdf-documenten, die als bijlagen bij de e-mail van 9 februari 2022 zouden zijn gevoegd, niet overgelegd.
11. Aangezien eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij afstand willen doen van hun Venezolaanse nationaliteit, is evenmin aannemelijk dat de Venezolaanse autoriteiten zelfstandig zouden overgaan tot intrekking van de Venezolaanse nationaliteit van eisers. Hieruit vloeit voort dat geen sprake is van een reële vrees dat eisers bij terugkeer naar Venezuela zullen worden uitgezet naar Syrië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit afdoende gemotiveerd.
2 als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
3 artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Met betrekking tot de vrees voor materiële deprivatie
12. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela geen menswaardig bestaan zullen hebben. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat eisers een zeer lange tijd in Venezuela hebben gewoond en daar hun leven hebben geleefd. Hun zonen en dochters wonen met hun gezinnen nog steeds in Venezuela. Het is daarom niet aannemelijk dat eisers in het geheel geen sociaal netwerk in Venezuela hebben en dat zij in dat land niet in hun basale levensbehoeften zouden kunnen voorzien. Hun leeftijd, de medische condities van hun zonen en de huidige algemene slechte levensomstandigheden in Venezuela, leiden er op zich niet toe dat eisers als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt.
Met betrekking tot de zogenoemde “15c-situatie” in Venezuela
13. Ter ondersteuning van hun standpunt dat zich in Venezuela een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, hebben eisers verwezen naar de volgende bronnen:
13. een rapport van Human Right Watch, getiteld “World Report 2021, Venezuela”,
13. een rapport van UNHCR van 1 mei 2019, getiteld “Guidance Note on International protection considerations for Venezuelans Update”,
13. het algemeen ambtsbericht over Venezuela van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van juni 2020,
13. een rapport uit 2004 van Geneva Declaration, getiteld “Global Burden of Armed Violence”.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het verweerschrift van
28 juli 2022 deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de genoemde bronnen niet volgt dat er in Venezuela sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Uit de verschillende bronnen blijkt dat allerlei soorten van mensenrechtenschendingen geregeld voorkomen in Venezuela en dat de humanitaire en veiligheidssituatie overwegend zorgelijk is. Er is evenwel geen sprake van een binnenlands gewapend conflict, waarbij de staat of andere georganiseerde partijen elkaar met geweld bestrijden en waarvan burgers het slachtoffer kunnen worden. Verder is de algemene veiligheidssituatie niet zodanig ernstig dat er aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin elke persoon het risico loopt op ernstige schade, enkel al door diens enkele aanwezigheid in Venezuela. Hiertoe is relevant dat verweerder inzichtelijk heeft gemaakt dat het aantal dodelijke slachtoffers van geweld de laatste jaren daalt en dat er ook geen sprake is van een toename van geweld en buitengerechtelijke executies in de laatste jaren. Verweerder heeft verder terecht van belang geacht dat de aandacht van veiligheidsdiensten/Colectivos zich volgens de stukken van Freedom House, USDOS en Insight Crime met name richt op personen die deelnemen aan demonstraties, dan wel zijn gericht op het handhaven van coronamaatregelen. Het betreft aldus geen willekeurig geweld, dat iedere burger in Venezuela ten deel zou kunnen vallen.
Er is wel sprake van geweld tegen burgers dat door de overheid (militairen, veiligheidstroepen, politie) wordt gepleegd. Verweerder heeft evenwel afdoende gesteld dat dit geweld qua aard en omvang niet zodanig is, dat zich in Venezuela een situatie van willekeurig geweld voordoet waarin iedereen die zich in Venezuela bevindt het risico loopt op ernstige schade. De bronnen waarnaar eisers hebben verwezen, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel.
Conclusie
15. De beroepsgronden van eisers treffen geen doel. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvragen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Eisers hebben aan hun onderhavige aanvragen namelijk geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag gelegd, die tot een andere uitkomst kunnen leiden dan in de beslissingen van 22 mei 2018 en 25 februari 2021 al is bepaald. De bestreden besluiten van 11 juli 2022 blijven dus in stand. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.