ECLI:NL:RBDHA:2022:14523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een EU-onderdaan in het kader van vreemdelingenrecht met betrekking tot voortvarend handelen en lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Hongaarse EU-onderdaan. De eiser, die de Hongaarse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 december 2022, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en voldoende om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat er met een lichter middel had kunnen worden volstaan, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank concludeerde dat verweerder voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien er al een vlucht was gepland. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die de maatregel van bewaring onrechtmatig zouden maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26266

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 23 december 2022 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 28 december 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 29 december 2022 heef verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 29 december 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Hongaarse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank constateert na ambtshalve toetsing dat de gronden 3c en 3i feitelijk juist zijn. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen, de lichte gronden behoeven dan ook geen bespreking.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel nu hij al geruime tijd bekend is bij de AVIM [3] en de plaatselijke politie. Zeker nu eiser de aan hem opgelegde vertrektermijn slechts met één week heeft overschreden had hij met zijn instemming en medewerking op de bus kunnen worden gezet naar Hongarije.
5. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring uitgebreid en voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Uit de motivering van de maatregel blijkt immers dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij in Nederland wil wonen en werken en dat hij niet uit zichzelf terug gaat naar Hongarije. Gelet op deze verklaringen heeft verweerder kunnen overgaan tot het toepassen van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat nu hij bekend en gedocumenteerd is er met een meer dan gebruikelijke voortvarendheid aan zijn uitzetting gewerkt dient te worden. Nu zijn Hongaarse identiteitskaart al op 21 december 2022 in ontvangst is genomen door verweerder en er een week is verstreken zonder dat is gebleken van enige handeling ter fine van uitzetting kan slechts worden geconcludeerd dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld. Daarbij komt dat een uitzetting naar een lidstaat van de Europese Unie zeer eenvoudig te organiseren is.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de aanbiedingsbrief van verweerder van 29 december 2022 blijkt dat op 23 december 2022 een vluchtaanvraag is verzonden en op 27 december 2022 een vluchtakkoord is ontvangen van Bureau Boekingen. Verder blijkt hieruit dat de vlucht van eiser met escorts staat gepland op 3 januari 2023. Verweerder handelt gelet daarop voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [4] ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Slotsom
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.