In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Hongaarse EU-onderdaan. De eiser, die de Hongaarse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 december 2022, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en voldoende om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat er met een lichter middel had kunnen worden volstaan, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank concludeerde dat verweerder voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien er al een vlucht was gepland. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die de maatregel van bewaring onrechtmatig zouden maken.