In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een minderjarige statushouder uit Syrië, die zijn asielaanvraag in Nederland niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2007, had op 7 juli 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris oordeelde dat hij sinds 9 juni 2021 internationale bescherming geniet in Roemenië, waar hij sterke banden mee heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 februari 2022, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft daarbij de belangen van het kind meegewogen en vastgesteld dat de eiser de mogelijkheid heeft om gezinshereniging aan te vragen met zijn moeder in Roemenië. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de verwijzing naar rapporten over de situatie van niet-begeleide kinderen in Roemenië, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.