ECLI:NL:RBDHA:2022:1452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL22.559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van minderjarige statushouder met banden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een minderjarige statushouder uit Syrië, die zijn asielaanvraag in Nederland niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2007, had op 7 juli 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris oordeelde dat hij sinds 9 juni 2021 internationale bescherming geniet in Roemenië, waar hij sterke banden mee heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 februari 2022, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft daarbij de belangen van het kind meegewogen en vastgesteld dat de eiser de mogelijkheid heeft om gezinshereniging aan te vragen met zijn moeder in Roemenië. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de verwijzing naar rapporten over de situatie van niet-begeleide kinderen in Roemenië, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.560, op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Achamlale.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2007. Op 7 juli 2021 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser sinds 9 juni 2021 in Roemenië internationale bescherming geniet. Om die reden heeft eiser een sterke band met Roemenië en is het dan ook redelijk dat eiser naar dat land terug zal gaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. Eiser voert aan dat in redelijkheid van hem niet kan worden verwacht dat hij naar Roemenië terugkeert. Hij heeft maar kort verbleven in Roemenië, heeft daar geen voogdij of scholing gehad en heeft daar geen familie. De banden met Nederland zijn sterker. Hiervoor heeft eiser verklaringen overgelegd van zijn school en Nidos. Verder stelt verweerder het belang van het kind niet voorop. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het rapport EU Agency for Fundamental Rights en het arrest TQ [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
5. Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [3] wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
6. Op grond van artikel 3.106a, derde lid, van het Vb worden bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
7. Niet in geschil is dat eiser in Roemenië internationale bescherming geniet. Om die reden is sprake van een zodanige band met Roemenië dat van hem kan worden verwacht dat hij terugkeert naar dat land [4] .
8. Verweerder heeft in zijn beoordeling alle door eiser genoemde feiten en omstandigheden betrokken bij de besluitvorming. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat van eiser verwacht mag worden dat hij terugkeert naar Roemenië. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zelf vroegtijdig de opvang aldaar heeft verlaten en zijn rechten als statushouder niet heeft geeffectueerd. Verweerder verwijst ook naar het rapport van AIDA [5] van april 2021, waaruit volgt dat eiser niet zelfstandig hulp hoeft te zoeken in Roemenië, maar dat er organisaties zijn die hem helpen bij het integratieprogramma. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2019 [6] niet slaagt, nu in die uitspraak wordt uitgegaan van een minderjarige die zelfstandig moet integreren in Hongarije.
9. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Roemenië dit niet of niet langer doet. Eiser is hier niet in geslaagd Voor zover eiser betoogt dat hij geen opvang, scholing en voogdij krijgt in Roemenië, heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eiser de opvang zelf vroegtijdig heeft verlaten en dus zijn rechten als statushouder niet heeft geeffectueerd. Ook heeft eiser de mogelijkheid in Roemenië gezinshereniging aan te vragen met zijn moeder. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat bij voorkomende problemen eiser hierover kan klagen bij de hogere Roemeense autoriteiten. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is.
10. Tot slot heeft verweerder de belangen van het kind op de juiste wijze meegewogen in de besluitvorming. Verweerder mag ervan uitgaan dat Roemenië artikel 24 lid 2 van het Handvest [7] en punten 33 en 60 van considerans van de Procedurerichtlijn [8] respecteert. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat in Roemenië eiser de mogelijkheid heeft gezinshereniging aan te vragen met zijn moeder. In het door eiser overgelegde rapport van EU Agency for Fundamental Rights komt weliswaar naar voren dat sommige niet-begeleide kinderen buiten de opvangcentra in verlaten huizen wonen, waarbij gevallen van kinderprostitutie voorkomen. Verweerder heeft echter niet ten onrechte overwogen dat er geen aanleiding is dat eiser in zo’n gelijke situatie terecht komt. Ook het beroep van eiser op het arrest TQ en het beleid opgenomen in paragraaf A3/6.1 Vc [9] slaagt niet, nu er geen sprake is van een terugkeerbesluit.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.ECLI:EU:C:2021:9.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
5.Asylum Information Database.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Richtlijn 2013/32/EU.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.