ECLI:NL:RBDHA:2022:1449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
C/09/600024 / FA RK 20-6773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.Th.W. van Ravenstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging huwelijk en echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De vrouw verzocht om de vernietiging van hun huwelijk, dat op [datum huwelijk 1] 2018 in Spanje was gesloten, en om echtscheiding met nevenvoorzieningen. De man voerde verweer en stelde dat het huwelijk rechtsgeldig was, aangezien hij eerder gehuwd was in Ghana, maar dat huwelijk volgens hem was ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk in Spanje rechtsgeldig is gesloten en dat er geen huwelijksbeletselen waren. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vernietiging van het huwelijk afgewezen en de echtscheiding uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam was ontwricht. Daarnaast zijn er nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind, [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft een opbouwregeling vastgesteld voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de man geleidelijk meer contact met het kind zal krijgen. De vrouw heeft het verzoek ten aanzien van het huurrecht ingetrokken, waardoor daarover geen beslissing is genomen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, maar partijen hebben ter zitting hun verzoeken ten aanzien van de inboedel en bankrekeningen ingetrokken. De rechtbank heeft de man aansprakelijk gehouden voor de helft van de belastingschulden, maar heeft vastgesteld dat deze schulden niet voor verdeling in aanmerking komen. De beschikking is gegeven door mr. J.Th.W. van Ravenstein, rechter, tevens kinderrechter, en is uitgesproken op de openbare zitting van 23 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 20-6773 (scheiding) en FA RK 21-7110 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/600024 (scheiding) en C/09/619672 (verdeling)
Datum beschikking: 23 februari 2022

Scheiding

Beschikking op het op 24 september 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.R.D. Kommer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.P. Lagerweij te Delft.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek tevens houdende aanvullende verzoeken;
  • het verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken;
  • het bericht van 12 oktober 2020, met bijlagen, van de vrouw;
  • het bericht van 22 december 2020, met bijlagen, van de vrouw;
  • het bericht van 19 februari 2021, met bijlagen, van de man;
  • het bericht van 15 maart 2021 van de vrouw;
  • het bericht van 30 augustus 2021 van de vrouw;
  • het bericht van 14 oktober 2021 van de man;
  • het bericht van 9 november 2021, met bijlage, van de man;
  • het bericht van 12 november 2021, met bijlagen, van de vrouw;
  • het bericht van 21 januari 2022, met bijlagen, van de man.
Op 26 januari 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk Engels, [naam tolk] ;
  • [medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk 1] 2018 te [plaats huwelijk] , Spanje.
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
  • [voornaam minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
  • De ouders oefenen van rechtswege het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • De man heeft de Ghanese nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
  • Partijen zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 24 december 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat de man voorlopig gerechtigd is om contact met [voornaam minderjarige] te hebben:
  • onder begeleiding van de vrouw wekelijks één dag in het weekend: in de ene week op zaterdag van 13:00 uur tot 16:00 uur en in de daaropvolgende week op zondag van 13:00 uur tot 16:00 uur;
  • via videobellen: op woensdagavond om 17:30 uur en op de weekenddag waarop er geen fysiek contact plaatsvindt tussen de man en [voornaam minderjarige] , om 14:00 uur; indien de man belt en [voornaam minderjarige] op dat moment slaapt, zal de vrouw opnemen, aangeven dat [voornaam minderjarige] slaapt en zal zij zelf de man terugbellen zodra [voornaam minderjarige] weer wakker is.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift van de vrouw zoals dat na wijziging luidt strekt ertoe:
  • primair:vernietiging van het huwelijk dan wel het huwelijk nietig te verklaren met toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw;
  • subsidiair:de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • (naar de rechtbank begrijpt): vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [voornaam minderjarige] , in die zin dat zij slechts in het bijzijn van de vrouw omgang heeft met de man, te weten om de zaterdag gedurende twee uren op een neutrale openbare plaats;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
  • toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig om de volgende nevenvoorzieningen verzocht:
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [voornaam minderjarige] conform het lichaam van zijn verzoekschrift;
  • verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsgeldigheid huwelijk
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk.
De vrouw stelt dat de man op [datum huwelijk 2] 2007 met een andere vrouw, [naam] , in Ghana is gehuwd en dat dit eerdere huwelijk nooit is ontbonden. De vrouw heeft een verklaring ingediend van [naam] . In die verklaring geeft [naam] op 23 november 2020 aan nog getrouwd te zijn met de man. De vrouw is van mening dat de man daarom niet met haar had mogen trouwen in Spanje en dat het huwelijk tussen partijen nietig is.
De man betwist dat hij nog gehuwd zou zijn met [naam] . Hij stelt dat het huwelijk in Ghana een gewoonterechtelijk huwelijk was, waarbij de familieoudsten die het huwelijk bekrachtigen, het ook kunnen ontbinden. Het huwelijk is door de familieoudsten ontbonden op [datum echtscheiding] 2015. De man is drie jaar later met de vrouw in Spanje gehuwd. Spanje is een Europees land met een deugdelijke bevolkingsadministratie naar strenge Europese normen. De man heeft destijds met allerlei formele documenten en verklaringen voorafgaand aan het huwelijk dienen aan te tonen ongehuwd te zijn en geen strafblad te hebben. Ter onderbouwing heeft de man bewijsstukken ingediend van de rechtbank in Ghana, de ambassade van Ghana, zijn moeder en de judicial secretary en de assistant director legal van de zogeheten Judicial Service van Ghana.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat op grond van het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
Nu het huwelijk tussen partijen in Spanje heeft plaatsgevonden, moet op grond van artikel 10:31 BW naar Spaans recht worden beoordeeld of er sprake is van een rechtsgeldig gesloten huwelijk. Uit de Landeninformatie van VIND Burgerzaken blijkt dat men in Spanje niet een nieuw huwelijk kan aangaan alvorens een eerder huwelijk is ontbonden of nietig is verklaard (artikel 46 van het Spaans Burgerlijk Wetboek (SBW)). Van tevoren dienen de toekomstige echtgenoten te laten blijken dat er geen sprake is van enig huwelijksbeletsel (artikel 56 SBW). Buitenlanders kunnen in Spanje volgens Spaans recht of volgens het recht van het land van origine een huwelijk sluiten (artikelen 49 tot en met 51 SBW).
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk dat in Nederland moet worden erkend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Volgens de overgelegde Spaanse huwelijksakte zijn partijen naar Spaans recht gehuwd. Naar Spaans recht kan men, zoals hiervoor is overwogen, niet eerder een nieuw huwelijk aangaan alvorens het eerdere huwelijk is ontbonden of nietig is verklaard. Op de huwelijksakte is de man als gescheiden aangemerkt, hetgeen ook wordt onderbouwd met door de man overgelegde bewijsstukken. De Spaanse autoriteiten hebben het eerdere huwelijk van de man daarmee kennelijk als ontbonden beschouwd en niet gezien als huwelijksbeletsel. Het huwelijk van partijen in Spanje wordt daarom op grond van artikel 10:31, vierde lid, BW vermoed rechtsgeldig te zijn. Dit geldt temeer nu het huwelijk zowel in de Spaanse als de Nederlandse bevolkingsadministratie is ingeschreven. Het enkele feit dat de vrouw een verklaring van de ex-echtgenote van de man heeft overgelegd waarin deze stelt nog gehuwd te zijn met de man, maakt niet dat er nog sprake is van een huwelijk. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het primaire verzoek van de vrouw tot vernietiging dan wel nietig verklaring van het huwelijk afwijzen.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 lid 1 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Partijen hebben tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure afgesproken dat zij zich zouden aanmelden voor een ouderschapsbemiddelingstraject. Het is partijen ondanks de inzet van de ouderschapsbemiddeling niet gelukt om tot een ouderschapsplan te komen.
Nu partijen naar het oordeel van de rechtbank voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar verzoek om met het eenhoofdig gezag te worden belast, gelet op de betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. De advocaat van de vrouw is ervan uitgegaan dat indien het huwelijk nietig zou worden verklaard, de vrouw met terugwerkende kracht alleen het gezag zou hebben. De rechtbank heeft de advocaat van de vrouw ter zitting voorgehouden dat dit, zelfs indien het huwelijk nietig zou zijn, niet het geval is op grond van artikel 1:77 BW. De advocaat van de vrouw heeft geenszins onderbouwd dat zou zijn voldaan aan de criteria om eenhoofdig gezag toe te wijzen uit artikel 1:251a BW. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
Het verzoek van de vrouw omtrent de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen, nu bovendien niet is gebleken dat het belang van [voornaam minderjarige] zich hiertegen verzet.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken tot vaststelling van de zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat de zorgregeling niet altijd even soepel verloopt. Zo is de man twee keer zonder overleg langdurig naar Ghana gegaan en heeft hij onvoldoende ervaring met het verzorgen van [voornaam minderjarige] . De vrouw staat niettemin achter een opbouw van de zorgregeling, omdat zij vindt dat [voornaam minderjarige] recht heeft op contact met haar vader, maar die opbouw heeft volgens haar tijd nodig. De vrouw is van mening dat [voornaam minderjarige] in ieder geval nog te jong is voor een overnachting bij de man.
De man stelt dat de ouders zich weliswaar tot ouderschapsbemiddeling hebben gewend, maar dat de vrouw niet meewerkt aan een serieuze uitbreiding van de zorgregeling of enig onbegeleid contact. De man wil gewoon een volwaardige zorgregeling hebben met [voornaam minderjarige] en er zijn volgens hem geen redenen waarom dat niet zou kunnen. Daarbij wil de man graag dat er een haal- en brengregeling wordt afgesproken, omdat er perikelen zijn rondom het halen en brengen.
De rechtbank heeft de zitting voor korte duur geschorst om de ouders in de gelegenheid te stellen afspraken te maken over de zorgregeling, maar dit is helaas niet gelukt. De rechtbank zal daarom een beslissing nemen over de voorliggende verzoeken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken gebleken dat [voornaam minderjarige] nu één keer in de week drie uur fysiek contact heeft met de man onder begeleiding van de vrouw. Dit is de ene week op zaterdag en in de andere week op zondag. De vrouw brengt [voornaam minderjarige] naar [woonplaats] en blijft tijdens het contactmoment aanwezig. Daarnaast is er twee keer in de week sprake van een videobelcontact tussen [voornaam minderjarige] en de man. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat zij een onbelaste band met haar vader kan opbouwen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de zorgregeling voorzichtig wordt uitgebreid, zodat [voornaam minderjarige] uiteindelijk ook zonder begeleiding van de vrouw en met overnachting bij de man kan zijn. De rechtbank zal daarom een opbouwregeling vaststellen, zoals hierna in het dictum is vermeld. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het halen en brengen tussen de ouders moet worden gedeeld, zoals hierna ook vermeld in het dictum, en dat de videobelregeling moet worden gehandhaafd.
Huurrecht
Nu de vrouw haar verzoek ten aanzien van het huurrecht ter zitting heeft ingetrokken, hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen op dit verzoek.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum huwelijk 1] 2018. Nu gesteld noch gebleken is dat zij huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat de man en de vrouw zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
De rechtbank overweegt dat nu partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 94, lid 2 en lid 7, BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Peildatum
De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap geldt, de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 24 september 2020. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun wettelijk beperkte gemeenschap vallen:
inboedel;
ankrekeningen.
Nu partijen ter zitting de verzoeken ten aanzien van de inboedel en bankrekeningen hebben ingetrokken, hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen over deze verzoeken.
Belastingschulden
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aansprakelijk zal worden gehouden voor de helft van de schuld ten bedrage van omstreeks € 6.000, en aan de man de helft van deze schuld toe te scheiden en om de helft van deze schuld aan de vrouw te voldoen.
De man stelt dat de vrouw de belastingschulden voor haar rekening moet nemen, omdat zij buiten zijn medeweten allerlei toeslagen heeft aangevraagd. Zij heeft opgegeven dat de man geen inkomen had, terwijl hij voltijds werkzaam was. Subsidiair merkt de man op dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen.
De rechtbank overweegt dat schulden inderdaad niet voor verdeling in aanmerking komen omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. De rechtbank is van oordeel dat van deze uitzondering niet is gebleken. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats huwelijk] , Spanje op [datum huwelijk 1] 2018;
*
bepaalt dat het minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
*
stelt de volgende opbouw van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
  • met ingang van maart 2022: de ene week op zaterdag en de andere week op zondag gedurende drie uur in het bijzijn van de vrouw, waarbij de vrouw de ene week met [voornaam minderjarige] naar [woonplaats] zal reizen en de man de andere week naar [plaats] zal reizen;
  • met ingang van april 2022: de ene week op zaterdag en de andere week op zondag gedurende vijf uur onbegeleid (zonder dat de vrouw daarbij is), waarbij de man [voornaam minderjarige] bij de vrouw haalt en de vrouw [voornaam minderjarige] bij de man ophaalt;
  • met ingang van juni 2022: de ene week op zaterdag en de andere week op zondag gedurende acht uur onbegeleid (zonder dat de vrouw daarbij is), waarbij de man [voornaam minderjarige] bij de vrouw haalt en de vrouw [voornaam minderjarige] bij de man ophaalt;
  • met ingang van augustus 2022: om de week een weekend van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondag na het avondeten 18.00 uur, waarbij de man [voornaam minderjarige] bij de vrouw haalt en de vrouw [voornaam minderjarige] bij de man ophaalt;
*
bepaalt dat de videobelregeling naast voornoemde opbouwregeling in stand blijft, in die zin dat de man en [voornaam minderjarige] contact hebben via videobellen: op woensdagavond om 17:30 uur en op de weekenddag waarop er geen fysiek contact plaatsvindt tussen de man en [voornaam minderjarige] , om 14:00 uur; indien de man belt en [voornaam minderjarige] op dat moment slaapt, zal de vrouw opnemen, aangeven dat [voornaam minderjarige] slaapt en zal zij zelf de man terugbellen zodra [voornaam minderjarige] weer wakker is;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.Th.W. van Ravenstein, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 februari 2022.