ECLI:NL:RBDHA:2022:14469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
NL22.1486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot pleegouderschap en familierechtelijke relaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvragen van vier eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvragen werden afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in zijn besluiten stelde dat de eisers hun identiteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders niet aannemelijk hadden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, afkomstig uit Guinee, niet aanwezig waren op de zitting, maar vertegenwoordigd werden door hun gemachtigde. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eisers, dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hen ingediende documenten en verklaringen, gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder een integrale beoordeling had moeten maken van alle relevante informatie, inclusief de verklaringen van de referente, die als pleegouder wordt beschouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1486
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres 1

[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres 2
[eiseres 3], V-nummer: [V-nummer 3] , eiseres 3
[eiser], V-nummer: [V-nummer 4] , eiser hierna samen: eisers
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: G. Douma).

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het EVRM afgewezen.
In het besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn niet verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook [referente] is verschenen. Als tolk is verschenen J. van Hulst. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers hebben allen de Guinese nationaliteit. Eiseressen 1 tot en met 3 zijn geboren op respectievelijk [2001] , [2003] en [2005] . Eiser is geboren op [2010] . Eisers hebben aanvragen ingediend voor een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente) op grond van artikel 8 van het EVRM. Referente heeft ook de Guinese nationaliteit en is geboren op [1998] . Referente is in januari
2017 uit Guinee vertrokken omdat zij daar problemen heeft ondervonden wegens haar seksuele geaardheid. In verband daarmee beschikt referente over een vluchtelingenstatus.
3. Eiseressen 1 en 2 stellen dat zij zusjes zijn van referente. Eiseres 3 en eiser stellen dat zij halfzusje en halfbroertje zijn van referente; zij hebben dezelfde biologische moeder als eiseressen 1 en 2 en referente, maar een andere biologische vader. Eisers stellen dat zij samen met referente hebben gewoond bij hun biologische moeder, de biologische vader van eiser en eiseres 3 en de tweede vrouw van deze vader. Nadat de moeder van eisers in 2013 is overleden, zijn eisers en referente blijven wonen bij de biologische vader van eiser en eiseres 3 en diens tweede vrouw, aldus eisers. Eisers stellen dat zij na het vertrek van referente uit Guinee zijn verstoten door de biologische vader van eiser en eiseres 3 en dat zij sindsdien worden opgevangen door de heer [A] .
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en deze afwijzingen in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan primair ten grondslag gelegd dat eisers hun identiteit, de identiteit van hun biologische ouders en de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders niet aannemelijk hebben gemaakt. Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat, voor zover wel wordt uitgegaan van de gestelde identiteit van eisers en hun biologische ouders, de afwijzingen ook op andere gronden in stand blijven. Tussen referente en eiseres 1 is namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Tussen referente en de overige eisers is wel sprake van hechte persoonlijke banden, maar de belangenafweging valt uit in hun nadeel. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om te toetsen aan het jongvolwassenenbeleid, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als pleegkinderen van referente moeten worden aangemerkt. Eisers hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hun biologische ouders niet meer voor hen kunnen zorgen. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat referente daadwerkelijk (exclusief) de rol van pleegouder heeft vervuld.
Over de identiteit van eisers, van hun biologische ouders en de familierechtelijke relatie
5. Eisers voeren aan dat verweerder in het bestreden besluit in het kader van de vraag of de identiteit van eisers, van hun biologische ouders en de familierechtelijke relatie aannemelijk is gemaakt, ten onrechte niet (kenbaar) een integrale beoordeling heeft gemaakt van alle door hen ingediende documenten en van de verklaringen voor het ontbreken van documenten. Ook heeft verweerder de belangen van de minderjarige eisers en de vraag of aan eisers het voordeel van de twijfel toekomt, niet of onvoldoende in de beoordeling betrokken.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift heeft aangevoerd dat niet langer aan eisers wordt tegengeworpen dat hun identiteit, die van hun biologische ouders en de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt omdat dit standpunt in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd gelet op de uitspraak van 26 januari 2022 van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken.1
De rechtbank oordeelt gelet op dit standpunt van verweerder dat de beroepsgrond van eisers slaagt. Dit betekent dat het primaire standpunt van verweerder in het bestreden besluit niet houdbaar is. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit komt voor
1. Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal hierna oordelen of wat verweerder subsidiair heeft overwogen en beslist aanleiding geeft om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Over de beoordeling van de pleegouder-pleegkind relatie tussen eisers en referente
7. Eisers voeren vervolgens aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als
pleegkinderen van referente moeten worden aangemerkt. Eisers voeren hiertoe allereerst aan dat het standpunt van verweerder, dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun biologische ouders niet meer voor hen kunnen zorgen, onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eisers wijzen in dit verband op de eerdergenoemde uitspraak van 26 januari 2022 van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken2 en op informatie uit het algemeen ambtsbericht over Guinee van juni 2014.
8. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eisers slaagt.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder aan diens standpunt dat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat de biologische ouders niet meer voor hen kunnen zorgen, onder meer ten grondslag heeft gelegd dat geen officieel document is ingediend ter onderbouwing van het gestelde overlijden van de moeder van eisers. De gestelde vermissing van de biologische vader van referente en eiseressen 1 en 2 en de stelling dat de biologische vader van eiseres 3 en eiser niets meer met eisers te maken wil hebben, zijn volgens verweerder onvoldoende onderbouwd. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder de vraag of de biologische moeder van eisers en de biologische vader van referente en eiseressen 1 en 2 nog voor eisers kunnen zorgen, in het midden heeft gelaten.
De rechtbank acht de beoordeling van verweerder in het bestreden besluit niet in overeenstemming met het beoordelingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van 26 januari 2022. Uit die uitspraak volgt dat verweerder een integrale beoordeling moet maken van alle documenten en verklaringen voor het ontbreken van documenten ter beoordeling van de identiteit en de gezinsband. Of de biologische ouders van eisers nog voor hen kunnen zorgen, is relevant voor de vraag of tussen eisers en referente een gezinsband (pleegrelatie) bestaat. De vraag of de biologische ouders nog voor eisers kunnen zorgen, kan dan ook niet in het midden worden gelaten, zoals in het verweerschrift gesuggereerd, maar dient te worden beoordeeld conform de eisen in de uitspraak van 26 januari 2022. Deze uitspraak betrof weliswaar een nareiszaak, maar uit de uitspraak van 31 maart 2022 van dezelfde rechter3 blijkt dat genoemd beoordelingskader ook van toepassing is in gevallen waarin de referent een vluchtelingenstatus heeft, zoals in deze zaak aan de orde. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder een integrale beoordeling heeft gemaakt zoals bedoeld in de uitspraak van 26 januari 2022. Verweerder zal dit alsnog moeten doen. Uit het bestreden besluit blijkt evenmin dat verweerder algemene informatie over de beschikbaarheid van documenten in Guinee bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder zal dit alsnog moeten doen en dient daarbij in ieder geval in te gaan op de door eisers aangehaalde passage uit het algemeen ambtsbericht Guinee van juni 2014 over de beschikbaarheid van overlijdensaktes.
9. Eisers hebben vervolgens, ter onderbouwing van hun beroepsgrond dat verweerder ten onrechte stelt dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als pleegkinderen van referente moeten worden aangemerkt, aangevoerd dat het standpunt van verweerder, dat niet
2 Zie voetnoot 1.
3 Uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:969.
aannemelijk is dat referente de rol van pleegouder heeft vervuld, onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder is ten onrechte en in strijd met het nareisbeleid uitgegaan van de situatie in 2013.
10. De rechtbank stelt vast dat eisers ter zitting het beroep op het nareisbeleid hebben ingetrokken omdat dit beleid niet op hen van toepassing is. Zij hebben echter gehandhaafd dat verweerder ook de periode na 2013, inclusief de periode na het vertrek van referente uit het land van herkomst, had moeten beoordelen. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond slaagt. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder aan eisers heeft tegengeworpen dat referente in 2013, ten tijde van het gestelde overlijden van de biologische moeder, zelf nog minderjarig was. Verder heeft verweerder aan eisers tegengeworpen dat eisers en referente woonachtig waren bij de biologische vader van eiseres 3 en eiser, en de tweede vrouw van deze vader, en dat zij ook een rol hadden in de opvoeding en verzorging van eisers. Deze twee tegenwerpingen van verweerder hebben betrekking op de periode vanaf het gestelde overlijden van de biologische moeder in 2013
tot aan het vertrek van referente in 2017. Verweerder heeft ten onrechte de periode vanaf het vertrek van referente tot aan het bestreden besluit buiten de beoordeling gelaten. Het enkele argument in het verweerschrift dat niet is gebleken dat referente sinds haar vertrek uit Guinee gezag over eisers heeft gekregen, acht de rechtbank onvoldoende. Dit ziet enkel op de juridische invulling van de gestelde pleegrelatie en zegt niets over de feitelijke situatie.
Verweerder dient de periode vanaf het vertrek van referente uit Guinee alsnog bij de beoordeling te betrekken en dient daarbij in ieder geval de verklaringen te betrekken die referente over deze periode heeft afgelegd tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase.
Referente heeft daar, kort gezegd, verklaard dat zij in januari 2017 uit Guinee is vertrokken, dat de biologische vader van eiseres 3 en eiser in februari 2017 eisers heeft weggestuurd en dat eisers sindsdien worden opgevangen door de heer [A] . Ook heeft referente verklaard dat zij en eisers geen contact meer hebben met de biologische vader van eiseres 3 en eiser en dat referente geen pogingen heeft ondernomen om contact met hem te krijgen, omdat dit te gevaarlijk is. Ter zitting heeft referente toegelicht dat eisers door de biologische vader van eiseres 3 en eiser zijn verstoten in verband met de seksuele geaardheid van referente. Omdat verweerder niet bij de zitting aanwezig was heeft hij hierop niet kunnen reageren.
Verweerder dient ook deze toelichting in de beoordeling te betrekken. Verder dient verweerder te betrekken de verklaring van referente tijdens de hoorzitting dat zij eisers financieel ondersteunt én de bewijsstukken die zij hiervan heeft ingediend in de bezwaarfase. De rechtbank geeft verweerder voorts in overweging om referente en eisers zelf (aanvullend) te horen over de gestelde pleegrelatie.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Hierbij is van belang dat de rechtbank verweerder in overweging heeft gegeven referente en eisers (aanvullend) te horen. Mede gelet op de huidige capaciteitsproblemen bij verweerder, ligt het in de rede dat hier enige tijd overheen zal kunnen gaan. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak en met name in de rechtsoverwegingen 7 en 9 is overwogen en geoordeeld. Het nieuw te nemen besluit kan een aantal mogelijke uitkomsten hebben. Eén mogelijkheid is dat verweerder concludeert dat eisers wel aannemelijk hebben gemaakt dat zij als pleegkinderen van referente moeten
worden aangemerkt. In dat geval dient verweerder ten aanzien van eiseres 1 te toetsen aan het jongvolwassenenbeleid. Een andere mogelijkheid is dat verweerder concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als pleegkinderen van referente moeten worden aangemerkt. In dat geval dient verweerder te bezien hoe de beoordelingen als bedoeld in rechtsoverwegingen 7 en 9 en de in dat verband vergaarde feiten en omstandigheden van invloed zijn op de vraag of tussen eisers en referente (in de relatie broer-zus) familie- of gezinsleven bestaat en of zij op grond daarvan in aanmerking komen voor een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM.
13. De rechtbank stelt een termijn van twaalf weken voor het nemen van een nieuw besluit. Deze termijn is langer dan de gebruikelijke zes weken. De rechtbank overweegt dat een mogelijk nader onderzoek door verweerder zorgvuldig zal moeten plaatsvinden en dat dit tijd kost. Ook gaat de rechtbank er van uit dat een termijn van zes weken niet haalbaar zal zijn, gelet op de capaciteitsproblemen bij verweerder.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.