ECLI:NL:RBDHA:2022:14467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Pakistaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 juli 2022, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 8 augustus 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beoordeling van de gronden voor de maatregel van bewaring rechtvaardigen dan in een eerdere uitspraak van 4 augustus 2022. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat de situatie van eiser niet zodanig is gewijzigd dat dit noodzakelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14595
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.J. Hussain. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1985] .
Gronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft aangevoerd zich voor wat betreft de gronden van de maatregel te conformeren aan het oordeel van de rechtbank.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser, direct voorafgaand aan de oplegging van deze maatregel, in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Over de rechtmatigheid van de gronden van die maatregel heeft deze rechtbank en zittingsplaats al geoordeeld bij uitspraak van 4 augustus 2022, kenmerk NL22.14317 en NL22.14319.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten, nu er niets is gesteld over gewijzigde feiten en omstandigheden, waardoor er nu anders over de gronden zou moeten worden geoordeeld dan in de uitspraak van 4 augustus 2022.
Lichter middel
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft inmiddels een asielaanvraag ingediend, waarvan hij de uitkomst in een AZC zou moeten mogen afwachten, in plaats van in een huis van bewaring. Hij heeft zich aan de meldplicht gehouden en is nooit met onbekende bestemming vertrokken.
7. In de eerder genoemde uitspraak van 4 augustus 2022 heeft deze rechtbank en zittingsplaats met betrekking tot het volstaan met een lichter middel al geoordeeld dat verweerder daarvoor geen aanleiding hoefde te vinden. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 12 van die uitspraak.
8. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag geplaatst of de situatie van eiser, door het indienen van een asielaanvraag en het opleggen van een nieuwe maatregel zodanig is gewijzigd, dat verweerder hierdoor wel had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Eiser voert hierover geen nieuwe feiten en omstandigheden aan dan die tot de uitspraak van 4 augustus 2022 hebben geleid en de enkele stelling dat een asielaanvraag nu tot een ander oordeel zou moeten leiden, acht de rechtbank niet voldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.