ECLI:NL:RBDHA:2022:14466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
09-266881-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging door minderjarige verdachte

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], naar een afgelegen locatie in Zoetermeer heeft gelokt onder valse voorwendselen. Tijdens de beroving werden de aangevers bedreigd met een hamer en een mes, en onder dwang gedwongen hun kleding uit te trekken. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er geen gezamenlijke uitvoering van de beroving was, de bijdrage van de verdachte aan het delict van zodanig gewicht was dat deze als medeplegen kon worden aangemerkt. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een werkstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zich positief ontwikkeld en er zijn meer beschermende factoren aanwezig. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot respectievelijk € 1.369,95 en € 5.543,95, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/266881-20
Datum uitspraak: 22 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
8 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. A.B. Baumgarten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
8 december 2022 – ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 22 oktober 2020 te ’s-Gravenhage althans te Zoetermeer althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, sleutels en/of airpods en/of pasjes en/of een jas en/of een broek en/of een IPhone 11 en/of een scooter en/of een Louis Vuitton muts en/of drie petten en/of pasjes en/of sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] :
- hen/hem een of meerdere malen met een hamer, en/of een mes, althans een voorwerp, op het hoofd, althans lichaam, te slaan, en/of
- hen/hem met een mes te steken, en/of
- hen/hem een mes te tonen, en/of
- hen/hem bij de keel te pakken, en/of
- aan hen/hem te trekken en/of te één of meerdere malen op het hoofd en/of lichaam te slaan en/of één of meerdere malen te schoppen en/of te trappen in de buik en/of lichaam, en/of
- te schreeuwen en/of te commanderen en/of te zeggen op een dreigende toon dat zij hun “spullen moesten afstaan” en/of dat zij zich moesten uitkleden en/of “we weten waar jullie wonen” en/of “als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”, en/of
- hen/hem de kleding laten uit te laten trekken zodat zij in zonder kleding in de kou achterbleven;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 22 oktober 2020 te
’s-Gravenhage althans te Zoetermeer althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, sleutels en/of airpods en/of pasjes en/of een jas en/of een broek en/of een IPhone 11 en/of een scooter en/of een Louis Vuitton muts en/of drie petten en/of pasjes en/of sleutels,, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 oktober 2020 te
’s-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een afspraak met [slachtoffer 2] te maken en/of door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een locatie te lokken en/of door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] informatie te verschaffen over de plaats en het tijdstip van de afspraak met voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van hetgeen primair aan de verdachte ten laste is gelegd en tot bewezenverklaring van hetgeen subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd, inhoudende dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een diefstal met geweld in vereniging. De rol van de verdachte bestond volgens de officier van justitie uit het meelokken van de twee aangevers naar de plaats delict en het wegrennen toen de beroving plaatvond, welke rol moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich geconformeerd aan het standpunt van de officier van justitie.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft als bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
Diefstal met geweld in vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 22 oktober 2020 een beroving heeft plaatsgevonden bij [locatie] in Zoetermeer
.Hierbij werden aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] – nadat zij door de verdachte waren meegelokt naar de plaats delict – plotseling van achteren gegrepen door de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tijdens de beroving werden de aangevers met een hamer op het hoofd geslagen, bij de keel gepakt, geslagen en geschopt of getrapt. Daarnaast werden de aangevers bedreigd met geweld door onder meer een mes aan hen te tonen en werden zij gedwongen hun kleding uit te trekken. Bij de beroving zijn van aangevers sleutels, airpods, pasjes, een jas, een broek, een Iphone 11, een scooter, een Louis Vuitton muts en drie petten weggenomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
Medeplegen?
Van medeplegen aan een strafbaar feit is sprake als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, waarbij dient komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit moet daarnaast de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan zijn onder meer van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
De verdachte heeft de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de polder gelokt met een nep-afspraak om daar samen te gaan blowen. De verdachte is voorafgaand aan deze afspraak met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samengekomen om het plan van de straatroof te bespreken. [medeverdachte 1] heeft de verdachte een telefoon gegeven zodat deze tijdens de straatroof door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van haar kon worden afgepakt en het zou lijken alsof zij ook werd bestolen. Toen de verdachte met de aangevers in de polder was, heeft zij naar ‘ [medeverdachte 3] ’ gebeld om zogenaamd hasj te bestellen maar feitelijk belde zij naar de [medeverdachte 1] die samen met [medeverdachte 2] achter hen in de bosjes lag te wachten. Vlak daarna heeft de beroving plaatsgevonden, waarbij de verdachte werd ‘bestolen’ van de vooraf aan haar gegeven telefoon. Vervolgens is de verdachte zoals was afgesproken weggerend. Nadat de verdachte is weggerend heeft zij telefonisch contact opgenomen met de [medeverdachte 3] en heeft zij op zijn verzoek haar eigen telefoon kapot gemaakt. Tot slot heeft de verdachte na de beroving telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte 1] .
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, vast dat de bijdrage van de verdachte niet enkel heeft bestaan uit het meelokken van de aangevers naar de plaats delict en het wegrennen ten tijde van de beroving. Immers heeft zij daarnaast in overleg met de medeverdachten tijdens het begin van de beroving gedaan alsof zij zelf ook slachtoffer was van de beroving. Door later haar telefoon kapot te maken heeft zij er achteraf ook aan meegewerkt eventuele sporen van de beroving weg te maken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte heeft voorafgaand aan de beroving intensief met de medeverdachten samengewerkt door de beroving zorgvuldig met hen voor te bereiden. Zij had daarbij een belangrijke rol in de voorbereiding, omdat zij de contacten legde met de aangevers en hen in de val lokte. Ook had zij een rol bij het begin van de beroving en heeft zij zich niet teruggetrokken van de beroving; het doen alsof ze beroofd werd en het vervolgens ‘wegrennen’ door de verdachte was immers onderdeel van het vooraf gemaakte plan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de gewelddadige beroving zelf, is de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen.

4.4. De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 22 oktober 2020 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, sleutels en airpods en pasjes en een jas en een broek en een Iphone 11 en een scooter en een Louis Vuitton muts en drie petten van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] :
- met een hamer op het hoofd te slaan, en
- een mes te tonen, en
- bij de keel te pakken, en
- meerdere malen op het hoofd en
tegen hetlichaam te slaan en één
maalte schoppen of te trappen
tegen hetlichaam, en
- te schreeuwen en te commanderen en te zeggen op een dreigende toon dat zij hun “spullen moesten afstaan” en dat zij zich moesten uitkleden en “we weten waar jullie wonen” en “als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”, en
- de kleding uit te laten trekken zodat zij zonder kleding in de kou achterbleven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 7 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte geconformeerd aan de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij sprake was van een vooropgezet plan en twee jonge slachtoffers onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek in een park zijn gelokt. Tijdens de beroving die vervolgens plaatsvond, hebben de slachtoffers onder bedreiging met een mes en een hamer een aantal goederen moeten afstaan. Daarbij is ook fors fysiek geweld gebruikt door de overvallers, waarbij is geslagen met een hamer op het hoofd van de slachtoffers. Daarnaast hebben de slachtoffers zich in de kou moeten uitkleden en zijn zij daar achtergelaten, hetgeen niet alleen ontzettend gemeen is, maar ook vernederend moet zijn geweest. De beroving zoals die heeft plaatsgevonden, met geweld en onder dreiging van wapens, is een ernstig feit dat grote impact heeft op het leven van de slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. De slachtoffers zijn uit angst in de sloot gesprongen en één van hen dacht dat hij het niet zou overleven. De verdachten zijn planmatig te werk gegaan, hebben alleen oog gehad voor hun eigen geldelijke gewin en hebben geen enkele aandacht gehad voor de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 december 2022.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door Stichting Jeugdbescherming west. Uit de rapporten volgt dat er een laag algemeen en dynamische recidiverisico is. Er zijn overwegend meer beschermende factoren en de verdachte heeft zich positief ontwikkeld de afgelopen twee jaren. Ook heeft zij zich opengesteld voor begeleiding. De gestelde doelen in het schorsingskader zijn inmiddels allemaal behaald. De verdachte heeft zinvolle dagbesteding en heeft alleen nog contact met pro sociale vrienden. Gezien het tijdsverloop is een pedagogische reactie lastig. Alle hulp is immers reeds ingezet tijdens de schorsingsperiode. De Raad adviseert daarom een onvoorwaardelijke taakstraf, in vorm van een werkstraf. Op die manier leert de verdachte op een passende wijze dat er consequenties aan haar gedrag zitten. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt voor de verdachte. Een onvoorwaardelijke straf past daar het meest bij.
De vertegenwoordiger van Jeugdbescherming west heeft ter terechtzitting in aanvulling op voorgaande medegedeeld dat eventuele begeleiding in een vrijwillig kader geboden kan worden. Er wordt geen meerwaarde gezien voor begeleiding vanuit de reclassering.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de positieve proceshouding van de verdachte, nu zij op de zitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen en ook oprecht berouw heeft getoond. Tot slot heeft de rechtbank de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd tot uitgangspunt genomen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf.
Gelet op het lage recidiverisico en de positieve ontwikkeling van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 29 oktober 2020 goed aan de opgelegde voorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank constateert voorts dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding in strafverlagende zin meewegen. Nu medeplegen bewezen is verklaard en de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan van medeplichtigheid, komt de rechtbank uit op een straf die hoger is dan door de officier van justitie was geëist.
De rechtbank heeft tot slot ook rekening gehouden met (de hoogte van) de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd voor het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer 1] ,wettelijk vertegenwoordigd door zijn [ouders] en bijgestaan door mr. W.N. van der Voet, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.369,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 619,95 aan materiële schade en
€ 750,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] ,bijgestaan door mr. L. Da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.053,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.043,95 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade.
[naam 1](moeder van [slachtoffer 2] ), bijgestaan door mr. L. Da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert voor de verplaatste schade een schadevergoeding van € 3.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot een bedrag van 10% van de respectievelijke vorderingen. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen voor wat betreft de vordering van [naam 1] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich geconformeerd aan het standpunt van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.369,95, bestaande uit € 619,95 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Anders dan de officier van justitie en raadsman hebben verzocht, wordt de vordering hoofdelijk toegewezen. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.369,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
8.3.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.543,95, bestaande uit € 4.043,95 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Anders dan de officier van justitie en raadsman hebben verzocht, wordt de vordering hoofdelijk toegewezen. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.543,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[slachtoffer 2] .
8.3.3
Benadeelde partij [naam 1]
Nu de door [naam 1] gevorderde materiële schadevergoeding reeds zal worden toegekend aan benadeelde partij [slachtoffer 2] en van onrechtmatig handelen door de verdachte jegens [naam 1] niet is gebleken, zal [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.369,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.369,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 5.543,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.543,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [naam 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort en mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2022.
Mr. B. Martinez-Hammer en mr. M.J. Bouwman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020318960, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 530).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
8 december 2022, voor zover inhoudende:
Alles wat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de politie hebben verklaard klopt. Ik wist dat er een plan was om [slachtoffer 2] bang te maken. Ik dacht dat ze dit zouden doen door middel van bedreigingen of door hem in elkaar te slaan. [medeverdachte 1] heeft aan mij gevraagd om die jongens naar de plaats delict te lokken. Ik heb toen een berichtje naar [slachtoffer 2] gestuurd om te vragen of hij met mij wilde roken. [slachtoffer 2] stelde voor om [slachtoffer 1] mee te nemen. Dat mocht. Ik heb toen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de polder in Zoetermeer afgesproken. Daaraan voorafgaand heb ik met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) in Leidschenveen afgesproken. Zij gaven mij een telefoon en die zouden zij dan afpakken, zodat het leek alsof ik ook slachtoffer was. Daarna moest ik wegrennen. Toen ik met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de polder was, moest ik doen alsof ik met de zwarte telefoon naar ene “ [medeverdachte 3] ” belde, maar eigenlijk belde ik met [medeverdachte 1] die op dat moment samen met [medeverdachte 2] achter ons in de bosjes verscholen zat. Vervolgens kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] al schreeuwend op ons af. Ik gaf mijn telefoon en ben gelijk weggegaan. Na de beroving heb ik op het station gebeld met [medeverdachte 3] . Ik heb ook nog contact met hem gehad via Snapchat. [medeverdachte 3] zei dat ik mijn telefoon kapot moest maken. Dit heb ik toen gedaan. Toen ik thuis was heb ik nog met de huistelefoon van oma contact opgenomen met [medeverdachte 1] .
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 23 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 112-113):
Van mij zijn sleutels, airpods, pasjes, jas en broek meegenomen. Op 22 oktober 2020 bevond ik mij, samen met [slachtoffer 2] , bij [locatie] . Wij werden toen van achter gegrepen. Ze zeiden dat we onze kleren uit moesten doen. Ik voelde een pijnlijke klap op mijn hoofd. De arm werd geklemd om mijn keel. Ik werd toen vastgepakt. Direct daarna zag ik dat [slachtoffer 2] geslagen werd. Ik moest mij uitkleden omdat ik denk ik een dure jas aan had. Dit was een donkergrijze Parajumper, mijn pasjes zaten hierin en mijn oortjes. Dit is allemaal meegenomen. Ik zag dat [slachtoffer 2] een klap kreeg met een houten hamer. Ik zag dat de jongen met de hamer op [slachtoffer 2] zijn hoofd sloeg. Even later pakte hij een mes. Ze pakte al onze spullen. De langste slanke jongen pakte de scooter sleutel. Het meisje was weggerend toen de jongens aankwamen. Ik ben een paar keer op mijn hoofd geslagen. [slachtoffer 2] werd ook een aantal keren geslagen. Van [slachtoffer 2] hebben ze zijn telefoon, scooter en wat kleding meegenomen.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 23 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 117-119):
Ik ben eerst met de hamer geslagen, daarna [slachtoffer 2] .
Ik zag dat hij toen een paar keer met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Dit is dezelfde houten hamer waarmee ik op mijn hoofd geslagen was. Toen de jongens er net waren, werden [slachtoffer 2] en ik allebei van achteren gepakt. Ik kreeg toen direct klappen met de hamer, ik zag dat [slachtoffer 2] klappen kreeg met een vuist. Daarna moesten we onze kleding uitdoen. Ik zag een groot keukenmes, waar ook vlees mee wordt gesneden. De jongen met het mes was iets kleiner en boller dan de andere jongen. De jongen met de hamer was iets slanker en langer dan de jongen met het mes. Ze zeiden toen ze weggingen: “We zijn binnen een half uur terug, we weten waar jullie wonen”. Ze dreigden ook met: “Als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”.
4. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , opgemaakt op
23 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 122-124):
Van mij zijn de volgende goederen weggenomen:
- Apple Iphone type 11 Pro max;
- een scooter;
- een muts van Louis Vuitton;
- een pet van het merk Banlieu;
- twee petjes van NewYork Yankees;
- mijn pinpas, het verzekeringspasje, kentekenbewijs;
- mijn identiteitsbewijs;
- de garagesleutel.
Op donderdag 22 oktober 2020 was ik samen met [slachtoffer 1] .
Had ik contact met een meisje genaamd [verdachte] . Zij wilde bij de polder afspreken. Ik wilde eerst [naam 2] meenemen, maar dat mocht niet van haar. Hierop heb ik gevraagd of [slachtoffer 1] mee mocht, dat mocht wel nadat ik een foto van hem had gestuurd. Zij heeft ons toen naar de ‘polder’ gebracht. [verdachte] ging na een paar minuten bellen voor peuken. Binnen drie minuten na dit telefoongesprek stonden er twee jongens bij het bankje. De ene jongen had een mes in zijn handen en kwam naast mij zitten. Hij schreeuwde dat hij al mijn spullen uit mijn zakken wilde hebben. De jongen zag dat en hij pakte mijn telefoon meteen op en deed hem in zijn jas. Ik hoorde dat hij zei dat ik mijn jas moest uitdoen. De andere jongen kwam achter me staan en gaf mij een klap op mijn achterhoofd. Hierna schopte de jongen met het mes me. Hij probeerde met kracht een harde trap in mijn buik te trappen. Ik wist deze trap te blokkeren met mijn arm. De jongen met het mes zag ik voor me staan, daarom weet ik dat die ander de klap heeft gegeven. Ze zijn hierna weggereden op de scooter.
5. Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , opgemaakt op
21 december 2020, voor zover inhoudende (p. 456-458):
V: Heb jij [verdachte] na de ochtend nog gezien?
A: Ja in de middag voordat we daarna naartoe gingen. Daar was [medeverdachte 2] ook bij. We gingen nog even het plan bespreken.
V: Wanneer heb je [verdachte] voor het eerst gesproken na de straatroof?
A: In de avond via snapchat.