ECLI:NL:RBDHA:2022:14465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een asielzoeker en de gronden voor inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, van Liberiaanse nationaliteit, had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ten tijde van de inbewaringstelling niet van plan was om gevolg te geven aan zijn terugkeerverplichting, wat de gronden voor de maatregel van bewaring bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, ondanks de argumenten van de eiser dat hij in afwachting was van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14498
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Liberiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003] .
2. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij in de veronderstelling was dat hij een verzoek om voorlopige voorziening bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hangende een hoger beroep in zijn asielprocedure mocht afwachten. In deze omstandigheden mocht verweerder niet van hem vergen dat hij zou meewerken aan zijn uitzetting. Bovendien wordt voor de motivering van de gronden van de maatregel teruggegrepen op informatie uit zijn asielzaak en is zijn leeftijd onderwerp van discussie. Verweerder kan niet zeggen dat eiser heeft gefraudeerd met zijn persoonsgegevens.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van de inbewaringstelling niet van plan was om gevolg te geven aan zijn terugkeerverplichting. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank de gronden 3c en 3i feitelijk juist. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, en dat deze aanvraag is afgewezen. Een beroep tegen deze afwijzing is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 juni 2022, kenmerk NL21.10737, ongegrond verklaard. Dit betekent dat op eiser sinds 16 juni 2022 een vertrekplicht rustte. Eiser is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan, maar hij mocht de uitspraak van de Afdeling op dit hoger beroep niet in Nederland afwachten. Ook het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling schort deze vertrekplicht niet op. Dat eiser in de veronderstelling was dat dit anders was, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder de gronden 3c en 3i niet aan de maatregel ten grondslag mocht leggen.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 20201 volgt dat, om de zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Eisers standpunt dat het ontbreken van geldige reisdocumenten bij alle asielzoekers het geval is – wat daar ook van zij – maakt dit niet anders, dit doet immers geen afbreuk aan de juistheid van deze zware grond. Voor het oordeel dat verweerder bij de motivering van de gronden waarop eiser in bewaring is gesteld, niet mag teruggrijpen naar eerdere gebeurtenissen tijdens andere procedures, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet gemotiveerd heeft bestreden dat verweerder de gronden onder 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. Verweerder beschikte aldus over voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert voorts aan dat verweerder de maatregel prematuur heeft opgelegd omdat eiser in afwachting was van een uitspraak van de Afdeling op het door hem ingestelde beroep.
7. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, bestond voor eiser sinds 16 juni 2022 een vertrekplicht en het instellen van een hoger beroep, of het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling brengt daarin geen verandering. Verweerder was daarom bevoegd om eiser in bewaring te stellen en van een premature inbewaringstelling is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.