In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, had een aanvraag ingediend op basis van haar privéleven conform artikel 8 EVRM. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag afwees, werd door eiseres bestreden. Echter, de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat de gronden te laat waren ingediend. De advocaat van eiseres had verzuimd om tijdig de benodigde documenten in te dienen, ondanks dat zij de gelegenheid had gekregen om dit te herstellen. De rechtbank oordeelde dat de late indiening niet verschoonbaar was, aangezien de advocaat niet goed had ingeschat dat de notificaties die zij ontving betrekking hadden op de termijn voor het indienen van de gronden. De rechtbank benadrukte dat het risico van de late indiening voor rekening van eiseres kwam, en dat er geen goede redenen waren om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De rechtbank heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting van eiseres te verbieden totdat op het beroep was beslist. De uitspraak werd gedaan door mr. V.F.J. Bernt, in aanwezigheid van griffier mr. J.C.E. Krikke.