ECLI:NL:RBDHA:2022:14456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
09-270825-20, 09-137067-21 (TTZGEV)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging en diefstal door middel van een valse sleutel door een minderjarige

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging en diefstal door middel van een valse sleutel. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 22 oktober 2020, waarbij de verdachte samen met anderen de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft beroofd in de Nieuwe Driemanspolder in Zoetermeer. De slachtoffers werden bedreigd met een hamer en een mes, geslagen en gedwongen hun kleding uit te trekken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten als medeplegers verantwoordelijk waren voor het geweld en de diefstal. De tweede aanklacht betrof een diefstal van een geldbedrag van € 17.730,96 van [slachtoffer 3] door gebruik te maken van een valse sleutel, namelijk de bankpas en pincode van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten, maar sprak hem gedeeltelijk vrij van de diefstal van een deel van het geldbedrag in de tweede aanklacht. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/270825-20; 09/137067-21 (t.t.z.gev.)
Datum uitspraak: 22 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
8 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. W.S.A.H. Croes naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlasteleggingen op de terechtzitting van
8 december 2022 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/270825-20):
hij op of omstreeks 22 oktober 2020 te ’s-Gravenhage althans te Zoetermeer althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
sleutels en/of airpods en/of pasjes en/of een jas en/of een broek en/of een Iphone 11 en/of een scootersleutel en/of een scooter en/of een Louis Vuitton muts en/of drie, althans een of meer pet(ten) en/of pasjes en/of sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] :
- hen/hem een of meerdere malen met een hamer, en/of een mes, althans een voorwerp, op het hoofd, althans lichaam, te slaan, en/of
- hen/hem met een mes te steken, en/of
- hen/hem een mes te tonen, en/of
- hen/hem bij de keel te pakken, en/of
- aan hen/hem te trekken en/of te één of meerdere malen op het hoofd en/of lichaam te slaan en/of één of meerdere malen te schoppen en/of te trappen in de buik en/of lichaam, en/of
- te schreeuwen en/of te commanderen en/of te zeggen op een dreigende toon dat zij hun “spullen moesten afstaan” en/of dat zij zich moesten uitkleden en/of “we weten waar jullie wonen” en/of “als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”, en/of
- hen/hem de kleding laten uit te laten trekken zodat zij in zonder kleding in de kou achterbleven.
Dagvaarding II (parketnummer 09/137067-21):
hij in of omstreeks de periode 10 juni 2020 tot en met 11 juni 2020 te Wijchen en/of Nootdorp en/of Amsterdam en/of Den Haag, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag ter hoogte van 17.730,96 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder daartoe gerechtigd te zijn) gebruik te maken van de bankpas van [slachtoffer 3] en/of de (bij die bankpas behorende) pincode;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 10 juni 2020 tot en met 11 juni 2020, te Wijchen, in Nederland, van een geldbedrag ter hoogte van 17.730,96 euro,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit geldbedrag is/zijn en/of dat geldbedrag,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit geldbedrag, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten gedeeltelijk bewezen kunnen worden verklaard, in die zin dat de verdachte met betrekking tot het bij dagvaarding I ten laste gelegde niet degene is geweest die (een van de) aangever(s) met een hamer op het hoofd heeft geslagen en dat met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde niet bewezen kan worden dat de verdachte een deel van het geldbedrag (namelijk de overboeking ter hoogte van € 6.500,-) heeft weggenomen.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Partiële vrijspraak dagvaarding II (parketnummer 09/137067-21)
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een deel van het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag, namelijk de overboeking ter hoogte van € 6.500,-. Hieromtrent overweegt de rechtbank dat niet vastgesteld kan worden dat het de verdachte – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen – is geweest die dit geldbedrag van de bankrekening van aangever heeft overgemaakt naar een andere bankrekening. De rechtbank zal de verdachte hiervan dan ook partieel vrijspreken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Dagvaarding II (parketnummer 09/137067-21)
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde voor het overige met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met PL0600-2020288886, van de politie eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid / basisteam Tweestromenland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] - inclusief bankafschriften van
[slachtoffer 3] -, opgemaakt op 23 juni 2020, (p. 7-13);
- Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 1 april 2021,
(p. 69-74);
- Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 oktober 2020, (p. 32-45).
Dagvaarding I (parketnummer 09/270825-20)
De rechtbank heeft als bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de ten aanzien van het bij dagvaarding I redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverweging dagvaarding I (parketnummer 09/270825-20)
Diefstal met geweld in vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 22 oktober 2020 een beroving heeft plaatsgevonden bij de Nieuwe Driemanspolder in Zoetermeer
.Hierbij werden aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] – nadat zij door de [medeverdachte 1] waren meegelokt naar de plaats delict – plotseling van achteren gegrepen door de verdachte en [medeverdachte 2] . Tijdens de beroving werden de aangevers bij de keel gepakt, geslagen en geschopt of getrapt. Daarnaast werden de aangevers bedreigd met geweld door onder meer een mes aan hen te tonen en werden zij gedwongen hun kleding uit te trekken. Bij de beroving zijn van aangevers sleutels, airpods, pasjes, een jas, een broek, een Iphone 11, een scooter, een Louis Vuitton muts en drie petten weggenomen.
Het verweer van de raadsman, dat de verdachte niemand op het hoofd heeft geslagen met een hamer, treft geen doel. Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank immers dat de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de beroving als medeplegers – dus in een nauwe en bewuste samenwerking met elkaar – hebben gepleegd. Dit maakt dat de verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor zowel het door hem als door zijn medeverdachten gepleegde geweld. De rechtbank acht bovendien bewezen dat de verdachte de aangevers met een hamer op het hoofd heeft geslagen. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat beide aangevers verklaren over een jongen met een hamer waarmee de twee aangevers op het hoofd zijn geslagen. Ook [medeverdachte 1] verklaart dat zij heeft gezien dat aangever [slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Tot slot heeft de verdachte zelf in het telefoongesprek met de moeder van aangever [slachtoffer 2] aangegeven dat hij de persoon met de hamer was. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdediging en acht ook het geweld, bestaande uit het met een hamer op het hoofd slaan, wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewezenverklaring

Dagvaarding I (parketnummer 09/270825-20)
hij op 22 oktober 2020 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, sleutels en airpods en pasjes en een jas en een broek en een Iphone 11 en een scootersleutel en een scooter en een Louis Vuitton muts en drie petten
van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] :
- met een hamer op het hoofd te slaan, en
- een mes te tonen, en
- bij de keel te pakken, en
- meerdere malen op het hoofd en
tegen hetlichaam te slaan en één
maalte schoppen of te trappen
tegen hetlichaam, en
- te schreeuwen en te commanderen en te zeggen op een dreigende toon dat zij hun “spullen moesten afstaan” en dat zij zich moesten uitkleden en “we weten waar jullie wonen” en “als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”, en
- de kleding uit te laten trekken zodat zij zonder kleding in de kou achterbleven.
Dagvaarding II (parketnummer 09/137067-21)
hij omstreeks de periode 10 juni 2020 tot en met 11 juni 2020 te Nootdorp en Amsterdam en Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag ter hoogte van
11.230,96euro dat geheel aan
[slachtoffer 3]toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder daartoe gerechtigd te zijn) gebruik te maken van de bankpas van die
[slachtoffer 3]en de bij die bankpas behorende pincode.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 73 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om een jeugddetentie op te leggen van 73 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij sprake was van een vooropgezet plan en twee jonge slachtoffers onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek in een park zijn gelokt. Tijdens de beroving die vervolgens plaatsvond, hebben de slachtoffers onder bedreiging met een mes en een hamer een aantal goederen moeten afstaan. Daarbij is ook fors fysiek geweld gebruikt door de overvallers, waarbij is geslagen met een hamer op het hoofd van de slachtoffers. Daarnaast hebben de slachtoffers zich in de kou moeten uitkleden en zijn zij daar achtergelaten, hetgeen niet alleen ontzettend gemeen is maar ook vernederend moet zijn geweest. De beroving zoals die heeft plaatsgevonden, met geweld en onder dreiging van wapens, is een ernstig feit dat grote impact heeft op het leven van de slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. De slachtoffers zijn uit angst in de sloot gesprongen en één van hen dacht dat hij het niet zou overleven. De verdachten zijn planmatig te werk gegaan, hebben alleen oog gehad voor hun eigen geldelijke gewin en hebben geen enkele aandacht gehad voor de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers.
Daarnaast heeft de verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met valse sleutels. Hij heeft op slinkse wijze de pincode en pinpas van het slachtoffer, een kwetsbare jongeman, bemachtigd. Vervolgens heeft de verdachte in een zeer kort tijdsbestek met anderen grote geldbedragen van de rekening gepind en daarnaast zeer dure aankopen gedaan in winkels met de pas en pincode van het slachtoffer. De verdachte heeft met zijn mededaders in korte tijd meer dan € 11.000,- gestolen en daarmee op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Door zo te handelen heeft de verdachte het veiligheidsgevoel en het vertrouwen in de medemens van het slachtoffer aangepast. Daarnaast heeft hij aangetoond geen enkel respect te tonen voor de eigendommen van een ander. Hij heeft slechts aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht.
Beiden feiten rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 december 2022.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 1 december 2022, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De verdachte heeft inzicht gegeven in wat er is gebeurd en hij heeft zijn verantwoordelijkheid genomen. De verdachte heeft consequenties van zijn gedrag ervaren. Gelet op het tijdsverloop ziet de Raad weinig pedagogische meerwaarde in een voorwaardelijke straf. De verdachte heeft tijdens zijn schorsingsperiode goed meegewerkt aan behandeling. Ook aan de overige voorwaarden heeft de verdachte zich goed gehouden. Daarnaast is hij van omgeving veranderd en heeft de verdachte zijn leven sindsdien anders (en positief) vormgegeven. Om af te rekenen met de feiten adviseert de Raad om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Belangrijk is dat de verdachte duidelijkheid krijgt en dat zijn goede ontwikkeling niet te veel wordt doorkruist.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In dit geval acht de rechtbank de aard en ernst van de feiten, de ernst van het letsel en de kwetsbaarheid van een van de slachtoffers strafverhogend. Daarentegen weegt de rechtbank strafverlagend mee dat de verdachte zijn leven positief heeft ontwikkeld sinds de feiten hebben plaatsgevonden en de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een jeugddetentie van 120 dagen met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 47 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren om de verdachte te ervan weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding – gelet op de positieve ontwikkeling van de verdachte en het advies van de Raad – om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Verder acht de rechtbank het – gelet op de ernst van de feiten – ook passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
De rechtbank overweegt tot slot van bij de duur van de op te leggen werkstraf ook rekening is gehouden met (de hoogte van) de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde feit.
8. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen met betrekking tot dagvaarding I
[slachtoffer 1], wettelijk vertegenwoordigd door zijn [ouders] en bijgestaan door mr. W.N. van der Voet
,heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.369,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 619,95 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2], bijgestaan door mr. L. da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.053,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.043,95 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade.
[naam 1](moeder van [slachtoffer 2] ), bijgestaan door mr. L. da Silva, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert voor de verplaatste schade een schadevergoeding van € 3.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot een bedrag van 45% van de respectievelijke gevorderde materiële schade en tot een bedrag van 30 % van de respectievelijke gevorderde immateriële schade. [naam 1] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat zowel de respectievelijke gevorderde materiële als de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding van de nieuwwaarde van de goederen niet gerechtvaardigd is, omdat het gebruikte goederen betreft. De gevorderde immateriële schade is daarnaast te hoog, gelet op de onderbouwing daarvan.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman met betrekking tot [naam 1] zo dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank aanleiding de goederen tegen een vervangingswaarde toe te wijzen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.369,95, bestaande uit € 619,95 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Anders dan de officier van justitie heeft verzocht, wordt de vordering hoofdelijk toegewezen. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.369,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
8.3.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank aanleiding de goederen tegen een vervangingswaarde toe te wijzen omdat deze vrij nieuw waren.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.543,95, bestaande uit € 4.043,95 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Anders dan de officier van justitie heeft verzocht, wordt de vordering hoofdelijk toegewezen. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.543,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
8.3.3
Benadeelde partij [naam 1]
Nu de door [naam 1] gevorderde materiele schadevergoeding reeds wordt toegekend aan benadeelde partij [slachtoffer 2] en van onrechtmatig handelen door de verdachte jegens [naam 1] niet is gebleken, is [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
9. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de schadevergoedingsmaatregel (dagvaarding II)
[slachtoffer 3] ,wettelijk vertegenwoordigd door zijn [bewindvoerder] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van
€ 17.730,96, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het overgemaakte geldbedrag van € 6.500,- – het toe te wijzen bedrag redelijkerwijs gematigd dient te worden. Het restant van het verzoek tot schadevergoeding moet daarnaast gematigd worden. Vastgesteld kan worden dat de verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd, terwijl deze anderen niet worden vervolgd. In dat kader verzoekt de raadsman de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op het geldbedrag van
€ 6.500,00, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van dat deel van het feit waarop dat gedeelte van de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De vordering is voor het overige namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder dagvaarding II bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een matiging van de gevorderde schadevergoeding.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.230,96, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp door middel van het onder dagvaarding I strafbare feit is verkregen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x 77y, 77z, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
dagvaarding II:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
43 (DRIEËNVEERTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.369,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.369,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 5.543,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.543,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partij [naam 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 11.230,96 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.230,96, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: een sleutel;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand en mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2022.
Mr. B. Martinez-Hammer en mr. M.J. Bouwman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020318960, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 530).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
8 december 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik één van de jongens ben geweest die de twee aangevers heeft beroofd.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 23 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 112-113):
Van mij zijn sleutels, airpods, pasjes, jas en broek meegenomen. Op 22 oktober 2020 bevond ik mij, samen met [slachtoffer 2] , bij de Nieuwe Driemanspolder (de rechtbank begrijpt: in Zoetermeer). Wij werden toen van achter gegrepen. Ze zeiden dat we onze kleren uit moesten doen. Ik voelde een pijnlijke klap op mijn hoofd. De arm werd geklemd om mijn keel. Ik werd toen vastgepakt. Direct daarna zag ik dat [slachtoffer 2] geslagen werd. Ik moest mij uitkleden omdat ik denk ik een dure jas aan had. Dit was een donkergrijze Parajumper, mijn pasjes zaten hierin en mijn oortjes. Dit is allemaal meegenomen. Ik zag dat [slachtoffer 2] een klap kreeg met een houten hamer. Ik zag dat de jongen met de hamer op [slachtoffer 2] zijn hoofd sloeg. Even later pakte hij een mes. Ze pakte al onze spullen. De langste slanke jongen pakte de scooter sleutel. Het meisje was weggerend toen de jongens aankwamen. Ik ben een paar keer op mijn hoofd geslagen. [slachtoffer 2] werd ook een aantal keren geslagen. Van [slachtoffer 2] hebben ze zijn telefoon, scooter en wat kleding meegenomen.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 23 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 117-119):
Ik ben eerst met de hamer geslagen, daarna [slachtoffer 2] .
Ik zag dat hij toen een paar keer met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Dit is dezelfde houten hamer waarmee ik op mijn hoofd geslagen was. Toen de jongens er net waren, werden [slachtoffer 2] en ik allebei van achteren gepakt. Ik kreeg toen direct klappen met de hamer, ik zag dat [slachtoffer 2] klappen kreeg met een vuist. Daarna moesten we onze kleding uitdoen. Ik zag een groot keukenmes, waar ook vlees mee wordt gesneden. De jongen met het mes was iets kleiner en boller dan de andere jongen. De jongen met de hamer was iets slanker en langer dan de jongen met het mes. Ze zeiden toen ze weggingen: “We zijn binnen een half uur terug, we weten waar jullie wonen”. Ze dreigden ook met: “Als we terugkomen en jullie zijn weg, dan gebeurt er nog meer”.
4. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , opgemaakt op
23 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 122-124):
Van mij zijn de volgende goederen weggenomen:
- Apple Iphone type 11 Pro max;
- een scooter;
- een muts van Louis Vuitton;
- een pet van het merk Banlieu;
- twee petjes van NewYork Yankees;
- mijn pinpas, het verzekeringspasje, kentekenbewijs;
- mijn identiteitsbewijs;
- de garagesleutel.
Op donderdag 22 oktober 2020 was ik samen met [slachtoffer 1] .
Had ik contact met een meisje genaamd [medeverdachte 1] . Zij wilde bij de polder afspreken. Ik wilde eerst [naam 2] meenemen, maar dat mocht niet van haar. Hierop heb ik gevraagd of [slachtoffer 1] mee mocht, dat mocht wel nadat ik een foto van hem had gestuurd. Zij heeft ons toen naar de ‘polder’ gebracht. [medeverdachte 1] ging na een paar minuten bellen voor peuken. Binnen drie minuten na dit telefoongesprek stonden er twee jongens bij het bankje. De ene jongen had een mes in zijn handen en kwam naast mij zitten. Hij schreeuwde dat hij al mijn spullen uit mijn zakken wilde hebben. De jongen zag dat en hij pakte mijn telefoon meteen op en deed hem in zijn jas. Ik hoorde dat hij zei dat ik mijn jas moest uitdoen. De andere jongen kwam achter me staan en gaf mij een klap op mijn achterhoofd. Hierna schopte de jongen met het mes me. Hij probeerde met kracht een harde trap in mijn buik te trappen. Ik wist deze trap te blokkeren met mijn arm. De jongen met het mes zag ik voor me staan, daarom weet ik dat die ander de klap heeft gegeven. Ze zijn hierna weggereden op de scooter.
5. Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , opgemaakt op
27 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 54-55):
A: Ik zag dat [slachtoffer 1] met de hamer op zijn hoofd geslagen werd door de lange jongen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 204):
Door [naam 1] , moeder van het slachtoffer [slachtoffer 2] , werd een Snapchat gesprek opgenomen tussen haar en de [verdachte] . Dit gesprek vond plaats op 25 oktober 2020. Het gesprek is hieronder weergegeven.
Mannenstem = [verdachte]
: Die hamer was ik. Daar had ik mee te maken.