Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
Procesverloop
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libanese asielzoeker. De eiser, geboren in 1996, betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring, stellende dat er onvoldoende gronden waren voor deze maatregel. Hij voerde aan dat de meeste asielzoekers Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen en dat hij wel meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, met name omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het ontbreken van geldige reisdocumenten en eerdere inconsistenties in zijn geboortedata, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. Daarnaast werd het beroep van de eiser tegen de voortvarendheid van de overdracht naar Oostenrijk afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verweerder zich aan de procedures hield en geen onredelijke vertraging had opgetreden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 augustus 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.