ECLI:NL:RBDHA:2022:14450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Libanese asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libanese asielzoeker. De eiser, geboren in 1996, betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring, stellende dat er onvoldoende gronden waren voor deze maatregel. Hij voerde aan dat de meeste asielzoekers Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen en dat hij wel meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, met name omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het ontbreken van geldige reisdocumenten en eerdere inconsistenties in zijn geboortedata, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. Daarnaast werd het beroep van de eiser tegen de voortvarendheid van de overdracht naar Oostenrijk afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verweerder zich aan de procedures hield en geen onredelijke vertraging had opgetreden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 augustus 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14713
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Libanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996] .
2. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat het overgrote deel van de asielzoekers Nederland niet op de voorgeschreven manier binnenkomen en dat geen enkele vreemdeling voldoet aan de meldplicht van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser werkt wel mee aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, want hij heeft zijn juiste persoonsgegevens verstrekt. Verder vindt eiser de omstandigheid dat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan niet zwaarwegend genoeg om de maatregel op te leggen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal
onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Over grond 3a overweegt de rechtbank dat eiser de feitelijke juistheid niet heeft betwist. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 20201 volgt dat, om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Eisers standpunt dat het ontbreken van geldige reisdocumenten bij alle asielzoekers het geval is – wat daar ook van zij – maakt dit niet anders, dit doet immers geen afbreuk aan de juistheid van deze zware grond . Over grond 3d is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken blijkt dat eiser eerder andere geboortedata en geboorteplaatsen heeft opgegeven. Zo heeft eiser tijdens het strafrechtelijk voortraject verklaard te zijn geboren op [1996] in Frankrijk en op 20 juni 2006 te Beiroet. Tijdens een verhoor in de ophoudingsfase heeft eiser verklaard te zijn geboren in 1996. Daarnaast is eiser bekend in Zwitserland als [A] , geboren op [1996] in Egypte. Eiser heeft geen documenten overgelegd aan de hand waarvan zijn juiste personalia kunnen worden vastgesteld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de grond onder 3d op goede gronden aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Over de lichte grond onder 4a is de rechtbank van oordeel dat de enkele stelling dat niemand zich houdt aan de meldplicht onvoldoende is voor het oordeel dat verweerder deze grond niet aan de maatregel ten grondslag had mogen leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Gelet op het bovenstaande beschikte verweerder over voldoende gronden om aan eiser de maatregel van bewaring te mogen opleggen en hoeven de andere gronden geen bespreking meer.
6. Eiser voert voorts aan dat verweerder zijn overdracht naar Oostenrijk onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Het betreft een overdracht binnen de Europese Unie, die snel zou moeten kunnen worden afgehandeld.
7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiser op 29 juli 2022 een asielaanvraag heeft ingediend, welke op 3 augustus 2022 is ingetrokken. Verweerder heeft op dezelfde dag een claim gelegd bij Oostenrijk, waarop nog geen reactie is gekomen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder de overdracht van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.