ECLI:NL:RBDHA:2022:14408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/09/637157 / JE RK 22-2230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 8 december 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er duidelijke risico's kleven aan een mogelijke thuisplaatsing bij de vader van [minderjarige01]. Dit is gebaseerd op een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, waaruit blijkt dat de opvoedcapaciteiten van de vader in twijfel worden getrokken vanwege psychische problematiek en een mogelijke licht verstandelijke beperking. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige01] is om de huidige uithuisplaatsing voort te zetten, gezien de stabiliteit en voorspelbaarheid die het pleeggezin biedt. De kinderrechter heeft ook overwogen dat er onvoldoende duidelijkheid is over de opvoedsituatie bij de vader en dat er risico's zijn op contactverlies met belangrijke hechtingsfiguren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing voor dezelfde periode. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637157 / JE RK 22-2230
Datum uitspraak: 8 december 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 26 oktober 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M.B. Brouwer, gevestigd te Den Haag,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J. de Koning, gevestigd te Lisse,

[naam01] en [naam02] , hierna te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, alsmede als bedoeld in artikel 810 Rv;
- producties van de vader, ingekomen ter griffie op 7 december 2022.
Op 8 december 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [naam03] , namens de Raad;
- mevrouw [naam04] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder;
- de pleegouders.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een netwerkpleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 december 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 1 januari 2022 tot 1 januari 2023.
- Bij beschikking van 16 juni 2022 heeft de kinderrechter machtiging verlengd [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023.
In laatstgenoemde beschikking heeft de kinderrechter onder meer overwogen:

Gezin Totaal heeft naar de huidige situatie en de interactie tussen de vader en [minderjarige01] gekeken, maar er is onvoldoende duidelijkheid gekomen over de invloed van de risicofactoren – zoals deze zich in het verleden in het gezin hebben voorgedaan – en op de opvoedingscapaciteit van de vader. Verder overweegt de kinderrachter dat er onvoldoende informatie is over de opvoedsituatie bij de vader, grootmoeder en tante thuis. De grootmoeder en de tante zijn niet meegenomen in het onderzoek terwijl de verzorging en opvoeding ook grotendeels bij hen terecht zal komen als [minderjarige01] bij de vader zou worden geplaatst. Daarnaast blijkt uit het eindverslag dat de vader de zorgen ontkent en bagatelliseert en moet de vader nog beginnen met zijn intensieve behandeling bij PsyQ.
De kinderrechter overweegt dat het van belang is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor [minderjarige01] over zijn perspectief, maar dat de zorgen en onduidelijkheden ten aanzien van de vader onvoldoende zijn weggenomen waardoor een plaatsing van [minderjarige01] bij de vader bij de huidige beschikbare informatie te risicovol is om de veiligheid van [minderjarige01] te kunnen waarborgen. [minderjarige01] ontwikkelt zich goed bij het pleeggezin en kan daar nog langer blijven tot er meer duidelijkheid is over zijn perspectief. Het is van belang dat er ook gekeken wordt naar alternatieven voor de lange termijn als een plaatsing bij de vader niet haalbaar is.”
De kinderrechter heeft mede in het licht van het voorgaande de Raad verzocht om advies over kort gezegd het perspectief van [minderjarige01] (ingevolge artikel 810 Rv).

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige01] heeft veel meegemaakt in zijn leven en heeft in een kort tijdsbestek bij veel verschillende pleeggezinnen gewoond. Dit kwam doordat [minderjarige01] en zijn broers en zussen werden verwaarloosd en er sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de thuissituatie. [minderjarige01] heeft veel behoefte aan een voorspelbare en stabiele opvoedomgeving, die hem in de pleeggezinnen wordt geboden. De Raad heeft onderzoek gedaan naar of het perspectief van [minderjarige01] bij de vader ligt. In dit onderzoek komt naar voren dat het niet in het belang van [minderjarige01] is dat hij terug naar de vader gaat en dat zijn perspectief bij een pleeggezin ligt. Er kleven risico’s aan de opvoedcapaciteiten van de vader vanwege zijn psychische problematiek en mogelijke licht verstandelijke beperking. De Raad heeft gedurende het onderzoek onvoldoende zicht kunnen krijgen op zijn functioneren, omdat de vader geen toestemming heeft gegeven om contact op te nemen met zijn behandelaar van PsyQ. Daarbij lijkt er sinds de uithuisplaatsing van de kinderen weinig te zijn veranderd in zijn opvoedvaardigheden. De geboden hulpverlening beklijft onvoldoende en de kans bestaat dat de vader onvoldoende kan aansluiten op de behoeften van [minderjarige01] wanneer hij de puberteit ingaat. [minderjarige01] moet kunnen opgroeien in een stevig en stabiel gezin waar duidelijke regels zijn en waar hij onbelast contact kan hebben met al zijn familieleden. De gecertificeerde instelling is voornemens om een verzoek tot onderzoek in te dienen naar een gezagsbeëindigende maatregel voor de vader zodat er duidelijkheid ontstaat omtrent het perspectief van [minderjarige01] . Het huidige pleeggezin heeft aangegeven tot de kerstvakantie betrokken te kunnen blijven en het pleeggezin waar [minderjarige01] zou kunnen gaan wonen kan hem vanaf dan opvangen. Dit is een pleeggezin waar hij al eerder heeft gewoond en waar hij het naar zijn zin heeft gehad.
Door en namens de vader is ingestemd met de ondertoezichtstelling. De vader verzoekt daarnaast primair om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor zes maanden en voor het overige aan te houden. De Raad kan dan aanvullend onderzoek doen naar de zorgen die er nog zijn en welke niet zijn meegenomen in het traject van [instelling01] . Hier ligt het volgende aan ten grondslag. Hij werkt mee aan de hulpverlening en is bereid om mee te werken aan toekomstig onderzoek zodat de nog bestaande zorgen kunnen worden weggenomen. Daarnaast staat de vader open voor contact tussen [minderjarige01] en zijn andere familieleden en zal daar ook voor open blijven staan. Dit geldt ook voor de communicatie tussen de vader en de moeder, echter wordt dit door de moeder tegengehouden. [instelling01] is positief over het traject dat de vader met [minderjarige01] heeft gevolgd en zij geven aan dat de vader leerbaar is. Het perspectief van [minderjarige01] ligt daarom nog open.
Door en namens de moeder is allereerst bezwaar gemaakt tegen de processtukken (producties) die namens de vader zijn ingediend op 7 december 2022. De advocaat van de moeder heeft hiertoe aangevoerd dat de processtukken erg laat zijn ingediend, te weten één dag vóór de zitting, en zij hierdoor deze stukken niet met de moeder heeft kunnen doornemen. Namens de moeder is vervolgens ingestemd met de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het is niet in het belang van [minderjarige01] dat hij bij de vader komt te wonen. De vader diskwalificeert de moeder en de kans bestaat dat de relaties tussen [minderjarige01] en de rest van zijn familie onder spanning komen te staan, wanneer [minderjarige01] bij de vader komt te wonen. Het is in het belang van [minderjarige01] dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over zijn opvoedperspectief.

Beoordeling

Met betrekking tot het verweer van de advocaat van de moeder om de namens de vader ingediende producties buiten beschouwing te laten overweegt de kinderrechter dat de stukken grotendeels al bekend waren bij de moeder en haar advocaat en ter zitting heeft de advocaat van vader ook desgevraagd de stukken nader heeft toegelicht. De moeder is door deze gang van zaken uiteindelijk niet in haar verdediging geschaad en er is geen strijd met de goede procesorde. Ook omdat de kinderrechter verdere vertraging in beslissingen wil voorkomen, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de producties buiten beschouwing te laten. Dit laat onverlet dat het wenselijk was geweest dat de producties eerder naar de rechtbank en de partijen waren toegestuurd, ook de kinderrechter kon op voorhand niet alles goed duiden.
De kinderrechter is verder, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
[minderjarige01] heeft lange tijd in een verwaarlozende en onveilige opvoedomgeving geleefd waarbij sprake was van huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. [minderjarige01] heeft zeven oudere broers en zussen: het gezag van de ouders over de jongste vier kinderen is eerder door de rechtbank beëindigd. In de rapportage van de Raad staat beschreven dat alle kinderen last hebben of last hebben gehad van wat zij bij hun ouders hebben meegemaakt, maar dat [minderjarige01] uiteindelijk het minst beschadigd lijkt te zijn geraakt. Er blijven bij de gecertificeerde instelling echter zorgen over de hechting van [minderjarige01] , en ook school heeft zorgen geuit (angstig, moeite met zich uiten). [minderjarige01] is sinds 2019 uit huis geplaatst (geweest) in verschillende pleeggezinnen. [minderjarige01] heeft ook een tijdje bij zijn moeder gewoond, totdat een ernstige ziekte van moeder dat onmogelijk maakte. Inmiddels wordt gezien dat [minderjarige01] baat heeft bij een voorspelbare en stabiele opvoedomgeving, die het pleeggezin biedt. [minderjarige01] ontwikkelt zich hier goed. Hij zal echter worden doorgeplaatst naar een pleeggezin waar hij al eerder verbleef. Het spreekt verder voor zich dat gezien de complexiteit van de zaak en vanwege de tegengestelde visies van diverse betrokkenen de inzet van een jeugdbeschermer ook het komende jaar noodzakelijk blijft (zie ook hierna).
De Raad heeft onderzoek gedaan naar de vraag of het perspectief van [minderjarige01] bij de vader ligt. In dit onderzoek is gebleken dat het niet in het belang van [minderjarige01] is dat hij bij de vader komt te wonen. De dragende overwegingen van het advies van de Raad zijn enerzijds de verwachting dat de familiebanden met de andere gezinsleden onder druk komen te staan (moeder, broers en zus: de vader heeft ook geen contact meer met hen) en anderzijds een aantal andere risicofactoren in het kader van de opvoeding zelf. De kinderrechter kan zich verenigen met dit advies. Daarover het volgende
Dreigend contactverlies familieleden in het geval van plaatsing bij de vader
De kinderrechter is met de Raad van mening dat het van belang is dat [minderjarige01] moet kunnen opgroeien in een stevig en stabiel gezin, waarbij hij onbelast contact kan hebben alle gezinsleden (en beide ouders): dat is belangrijk voor zijn identiteitsontwikkeling. De vraag is echter of de vader c.s. een dergelijk gezin kan zijn.
Uit de rapportage van de Raad blijkt dat de moeder, een zus en een broer zeer gekant zijn tegen een eventuele plaatsing bij de vader. Dat is echter niet de enige uitdaging die speelt bij een plaatsing bij de vader. Uit het stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt namelijk dat vader geneigd is het verloren gaan van contacten tussen hem en diverse gezinsleden geheel bij hen neer te leggen: de vader lijkt zichzelf soms als het ware buiten de situatie te plaatsen. Een dergelijke houding zal niet bijdragen aan het voortzetten en stimuleren van contacten van [minderjarige01] met andere familieleden. De kinderrechter constateert samenvattend dat er is sprake is van (zeer) problematische, ernstig verstoorde familieverhoudingen, door diverse ingrijpende gebeurtenissen. In een dergelijke context is de kans naar het oordeel van de kinderrechter reëel dat een plaatsing van [minderjarige01] bij de vader met zich zal brengen dat contactverlies zal optreden met andere voormalige gezinsleden. Dat zou derhalve diverse verlieservaringen betekenen, hetgeen gezien het verleden en de persoon van [minderjarige01] duidelijk niet in zijn belang is.
Andere risicofactoren
De Raad heeft verder diverse risicofactoren benoemd: de invloed van psychische problematiek, en een mogelijke licht verstandelijke beperking op de opvoedingscapaciteiten van de vader, alsook andere risicofactoren, namelijk het zelf slachtoffer zijn van kindermishandeling en een problematische partnerrelatie. Daaromtrent het volgende.
Niet ter discussie staat dat de vader veel van [minderjarige01] houdt en enorm zijn best doet om te laten zien dat [minderjarige01] bij hem zou kunnen wonen (in de praktijk zou dat betekenen ook met de tante en de oma van [minderjarige01] , omdat de vader daarmee samen woont). De vader steekt bijvoorbeeld veel tijd in het reageren op stukken: hij schrijft steeds zeer uitvoerige reacties. Het is ook begrijpelijk dat de vader zich - nu hij uiteindelijk informatie over zijn traject bij PsyQ heeft verstrekt - op het standpunt stelt dat bijvoorbeeld de zorgen over psychische problematiek niet langer aan de orde zijn. De kinderrechter deelt die mening echter niet. Uit de productie die namens vader in dit verband heeft overlegd en hetgeen daarover is besproken op zitting blijkt dat de behandeling in hoofdzaak heeft gezien op het leren omgaan met negatieve gedachten. Van een relatie met opvoeden (de impact daarvan op de gemoedstoestand en het handelen van de vader) is de kinderrechter niet gebleken. Anders gezegd: dit traject neemt niet de zorgen weg die er (mede gelet op het verleden) bestaan over persoonlijke problematiek van de vader in relatie tot de opvoedingscapaciteiten van de vader. Uit de stukken blijkt verder dat er sinds de eerste uithuisplaatsing weinig progressie wordt gezien in de opvoedvaardigheden van de vader en dat de geboden hulpverlening bij de vader niet goed lijkt te beklijven, of dat hij bijvoorbeeld aandachtspunten zoals gerapporteerd door Gezin Totaal niet herkende. Uit het rapport van de Raad spreekt een (voorzichtige) suggestie dat dit verband zou kunnen houden met een mogelijke licht verstandelijke beperking. De kinderrechter heeft op de zitting nadrukkelijk proberen te spreken met de vader over zijn eigen rol in de gebeurtenissen die leidden tot het volledig uiteenvallen van het gezin als ook over leerervaringen uit het verleden, die zouden zijn te gebruiken voor de toekomst. De kinderrechter heeft op die onderwerpen echter geen helderheid van de vader kunnen krijgen. En of er nu sprake is van een licht verstandelijke beperking, die van invloed is op de opvoedcapaciteiten van de vader: bij de huidige stand van zaken lijken naar het oordeel van de kinderrechter de mogelijkheden voor groei of verandering aan de zijde van vader eerder beperkt. De kinderrechter onderschrijft in die zin ook niet de interpretatie die de vader geeft aan het traject van [instelling01] /Gezin Totaal, niet in de laatste plaats ook omdat verschillende relevante factoren daarin niet zijn meegenomen.
Uiteindelijk heeft de Raad heeft in haar rapport gemotiveerd - en de kinderrechter volgt de Raad hierin - dat deze risicofactoren maken dat het opvoeden van [minderjarige01] voor de vader, zeker als daarbij geschakeld moet worden op meerdere gebieden, te veel kan worden, waardoor - net als in het verleden - stress kan optreden, die op een verkeerde manier een uitweg vindt. Te denken valt bijvoorbeeld aan een verschil van inzicht met school of in contacten met de moeder, maar ook bijvoorbeeld de naderende puberteit van [minderjarige01] zal uitdagingen geven. Ook heeft de kinderrechter de vrees dat (naar het lijkt) onbehandelde trauma’s uit de eigen jeugd van de vader een trigger kunnen zijn voor een herhaling van negatieve patronen.
De kinderrechter concludeert dat er duidelijke risico’s kleven aan een thuisplaatsing, zowel op het gebied van contactverlies met hechtingsfiguren (moeder, broer, zus) als aan het opvoedklimaat zelf, indien [minderjarige01] bij vader zou gaan verblijven. Het is niet in het belang van [minderjarige01] om die risico’s op te zoeken, juist omdat het reëel is dat dergelijke risico’s zich zullen verwezenlijken. Het is daarom het meest in het belang van [minderjarige01] als de uithuisplaatsing komend jaar wordt voortgezet, dit mede in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek van de Raad naar de wenselijkheid van een gezag beëindigende maatregel. De kinderrechter overweegt tenslotte nog dat al gedurende langere periode - ook door de kinderrechter zelf - wordt aangegeven dat het noodzakelijk is dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige01] . De kinderrechter gaat daarom voorbij aan het verzoek van de vader om aanvullend onderzoek te laten doen door of namens de Raad. Los van hetgeen hiervoor al is overwogen geldt dat dit zal opnieuw zal zorgen voor onduidelijkheid en dat is juist niet wat [minderjarige01] op dit moment nodig heeft. Uit het al voorgaande volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zal verlengen als verzocht.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met behoud van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D.W.E. van Reisen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.