ECLI:NL:RBDHA:2022:14400
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding in het kader van asielprocedures. Verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel aanvroeg, had haar aanvraag niet-ontvankelijk verklaard gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Daarnaast was de aanvraag van verzoeker, die ook een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd, afgewezen als ongegrond. Beide verzoekers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzoekster heeft een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend. Op 14 juni 2022 heeft de Staatssecretaris echter besloten om verzoekster als burger van de Unie in te schrijven en verzoeker een verblijfsdocument te verstrekken. Hierop hebben verzoekers hun beroepen en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekers niet zijn tegemoetgekomen in hun beroepen en verzoek om voorlopige voorziening, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank concludeert dat de verzoeken om vergoeding van de proceskosten kennelijk ongegrond zijn en wijst deze af. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en is openbaar gemaakt op 19 juli 2022.