Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster
[A],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een Syrische vrouw, heeft samen met haar dochter een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 23 mei 2022, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.L.E.M. Krauth, is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening, aangezien er op dezelfde dag uitspraak is gedaan in een gerelateerde zaak (NL22.9746). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en is openbaar gemaakt op 18 juli 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.