ECLI:NL:RBDHA:2022:14387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
9916263 RP VERZ 22-50251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een wederzijds verstoorde arbeidsrelatie met toekenning van een transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Eminent Produce B.V. en een werknemer. De werknemer was sinds 1 april 2008 in dienst bij Eminent en was laatstelijk werkzaam als meewerkend voorman. Op 6 april 2022 werd de werknemer vrijgesteld van werk vanwege verdenkingen van privébetalingen door uitzendbureaus. Eminent verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer verzocht op zijn beurt om afwijzing van het verzoek en om toekenning van een billijke vergoeding en transitievergoeding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 heeft de werknemer de kantonrechter gewraakt, maar dit verzoek werd afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen erkenden dat de arbeidsrelatie verstoord was, wat leidde tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 30 januari 2023 en een transitievergoeding van € 18.695,64 bruto toegekend aan de werknemer. De proceskosten werden zo verdeeld dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, waardoor de verzoeken van de werknemer voor een billijke vergoeding werden afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van een goede onderbouwing van claims in arbeidsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 9916263 RP VERZ 22-50251
Uitspraakdatum: 30 december 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eminent Produce B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Poeldijk,
verzoekende partij,
verder te noemen: Eminent,
gemachtigde: mr. J.A. Bruins (Stelvio advocaten | mediators),
tegen
[verweerder01],
wonende te [woonplaats01] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. K.P.D. Verhoeven (GMW Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
Eminent heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met elf producties (nrs. 1 tot en met 11), bij de griffie ingekomen op 8 juni 2022, verzocht – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst tussen Eminent en werknemer te ontbinden op grond van een daarvoor aangevoerde redelijke ontslaggrond.
1.2.
Op 9 september 2022 is bij de griffie een verweerschrift met twaalf producties (nrs. 1 tot en met 12) binnengekomen. In het verweerschrift voert werknemer verweer tegen het verzoek van Eminent. Tevens bevat het verweerschrift een voorwaardelijk verzoek ex artikel 6:671c BW.
1.3.
Vervolgens zijn nog binnengekomen:
  • de brief van de gemachtigde van Eminent van 7 september 2022 met een aanvullende productie (nr. 12);
  • de brief van de gemachtigde van Eminent van 13 september 2022 met een aanvullende productie (nr. 13);
  • de brief van de gemachtigde van werknemer van 19 september 2022 met de ontbrekende productie nr. 11.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 20 september 2022. Daarbij zijn namens Eminent mevr. [naam01] en de heren [naam02] en [naam03] verschenen, alsmede de gemachtigde van Eminent. De werknemer is in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Eminent pleitaantekeningen overgelegd. Van hetgeen verder tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft werknemer de kantonrechter gewraakt. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 december 2022 het wrakingsverzoek afgewezen.
1.6.
Daarop heeft de griffier bij brief van 9 december 2022 beide partijen verzocht zich uit te laten over de voortzetting van de procedure. De gemachtigde van Eminent heeft bij e-mail van 13 december 2022 verzocht een beschikking te geven. De gemachtigde van werknemer heeft bij brief van 13 december 2022 verzocht de mondelinge behandeling te heropenen en daartoe een datum te bepalen. In reactie daarop heeft de gemachtigde van Eminent bij e-mail van 16 december 2022 medegedeeld dat de zaak moet worden voortgezet waarin zij zich bevond. Omdat de mondelinge behandeling gesloten was, herhaalt Eminent het verzoek een beschikking te geven.
1.7.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 20 september 2022 blijkt dat het partijdebat was gesloten. Nadat de kantonrechter daarna een voorlopig oordeel had gegeven is de mondelinge behandeling geschort geweest voor overleg tussen partijen. Na de schorsing heeft Eminent een van de twee aangevoerde ontslaggronden, ernstig verwijtbaar handelen, ingetrokken. Daarnaast verzocht Eminent de zaak twee weken aan te houden voor overleg. Dat is de stand waarin de behandeling van de zaak werd geschorst als gevolg van het wrakingsverzoek en waarin de procedure dus wordt hervat.
1.8.
Op het verzoek van Eminent om de zaak twee weken aan te houden voor overleg had werknemer kunnen instemmen of niet. De brief van de griffier van 9 december 2022 was dus in feite bedoeld om partijen zich te kunnen uitlaten om de zaak alsnog aan te houden voor overleg. Uit de e-mail van de gemachtigde van Eminent van 13 december 2022 blijkt dat Eminent niet langer overleg met werknemer wenst. Als oorspronkelijk verzoekende partij kan Eminent daarom thans om een beschikking verzoeken.
1.9.
Niettegenstaande het bezwaar van werknemer daartegen is de beslissing op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedatum01] 1962, is per 1 april 2008 in dienst getreden bij Eminent. Laatstelijk was hij werkzaam als meewerkend voorman tegen een bruto maandsalaris van € 3.167,15, te vermeerderen met een persoonlijke toeslag van € 445,- bruto per maand en een vakantietoeslag van € 300,89 bruto per maand bij een arbeidsomvang van 38 uur per week.
2.2.
Op 6 april 2022 is werknemer vrijgesteld van werk in verband met verdenkingen van privébetalingen aan werknemer door uitzendbureaus, waar Eminent gebruik van maakt. Sindsdien staat werknemer op non-actief.
3.
Het inleidende verzoek van Eminent en het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek van werknemer
3.1.
Eminent verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
:(I.) een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld; (II.) alsdan de tussen Eminent en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond(en); (III.) aan werknemer géén vergoeding toe te kennen; (IV.) bij de vaststelling van de ontbindingsdatum géén rekening te houden met de jegens werknemer in acht te nemen opzegtermijn; (V.) werknemer te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Aan het verzoek legt Eminent – kort gezegd en na intrekking van de ontslaggrond ernstig verwijtbaar handelen – ten grondslag dat de arbeidsrelatie tussen partijen zodanig verstoord is dat de arbeidsovereenkomst niet langer kan voortduren.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Hij verzoekt primair (1.) het verzoek af te wijzen en subsidiair (2.) wanneer de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden voor recht te verklaren dat Eminent ernstig verwijtbaar heeft gehandeld; (3.) Eminent te veroordelen tot betaling aan werknemer van een billijke vergoeding ter hoogte van
€ 150.000 bruto, te vermeerderen met € 55.000 netto pensioenschade en € 10.000 netto immateriële schadevergoeding en te vermeerderen met een nader te bepalen bedrag aan advocatenkosten, dan wel te veroordelen tot door de kantonrechter naar billijkheid te bepalen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente; (4.) voor recht te verklaren dat werknemer recht heeft op een transitievergoeding berekend op basis van het bedrag van € 4.091,65 bruto per maand en Eminent te veroordelen tot betaling van de daarop gebaseerde transitievergoeding per de einddatum, vermeerderd met de wettelijke rente, en primair en subsidiair Eminent te veroordelen in de proceskosten van werknemer en in de nakosten.
3.4.
Voor het geval Eminent het verzoekschrift zou intrekken verzoekt werknemer bij wijze van voorwaardelijk verzoek (1.) de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 december 2022, dan wel op een door de kantonrechter te bepalen datum; (2.) voor recht te verklaren dat Eminent ernstig verwijtbaar heeft gehandeld; (3.) Eminent te veroordelen tot betaling aan werknemer van een billijke vergoeding ter hoogte van € 150.000 bruto te vermeerderen met € 55.000 netto pensioenschade en
€ 10.000 netto immateriële schade en te vermeerderen met een nader te bepalen bedrag aan advocatenkosten; dan wel te veroordelen tot door de kantonrechter naar billijkheid te bepalen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente; (4.) voor recht te verklaren dat werknemer recht heeft op een transitievergoeding berekend op basis van het bedrag van € 4.091,65 en Eminent te veroordelen tot betaling van de daarop gebaseerde transitievergoeding per de einddatum, vermeerderd met de wettelijke rente; (5.) Eminent te veroordelen in de proceskosten van werknemer en in de nakosten. Voor zover de kantonrechter een lagere vergoeding zou toekennen dan verzocht verzoekt werknemer hem de mogelijkheid te bieden het tegenverzoek in te trekken.

4.De beoordeling

4.1.
Nadat Eminent tijdens de mondelinge behandeling ernstig verwijtbaar handelen door werknemer als ontslaggrond heeft laten vallen resteert alleen nog beoordeling van de tweede (subsidiaire) ontslaggrond van Eminent, te weten een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Eminent niet verwacht kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In feite behoeft de kantonrechter deze ontslaggrond evenwel niet te beoordelen, nu de werknemer via de band van het voorwaardelijk tegenverzoek ook heeft gesteld dat een voortzetting van het dienstverband niet opportuun is vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Omdat beide partijen ieder voor zich stellen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zal de kantonrechter deze wederzijdse erkenning als uitgangspunt nemen voor een voldragen ontslaggrond en daarom de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden. Weliswaar stelt werknemer in zijn verweerschrift onder punt 78 dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst alleen in de rede ligt, mits hem een transitievergoeding en een forse billijke vergoeding wordt toegekend. Daarmee miskent de werknemer echter dat een verstoorde arbeidsverhouding als ontslaggrond niet voorwaardelijk gesteld kan worden aan de toekenning van de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding. Een arbeidsverhouding is immers niet meer of minder verstoord al naar gelang de hoogte van de te ontvangen ontslagvergoeding. De beoordeling of er aanleiding is de transitievergoeding niet toe te kennen en/of een billijke vergoeding toe te kennen is een beoordeling die pas gemaakt wordt,
nadatbeoordeeld is of sprake is van een voldragen ontslaggrond, maar kan daar niet voorwaardelijk aan worden gesteld.
4.2.
Uit het voorgaande vloeit dus voort dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden met inachtneming van de daarvoor geldende termijn, die is gegeven door artikel 7:671b lid 5 onder a. BW. Eminent heeft immers in het kader van mogelijk ernstig verwijtbaar handelen door werknemer geen beroep gedaan op een eerdere ontbindingsdatum. Tussen partijen geldt een opzegtermijn van drie maanden, maar sinds de indiening van het verzoekschrift zijn intussen reeds meer dan drie maanden verstreken. Op grond van artikel 7:671b lid 5 onder a. BW dient derhalve nog een maand te resteren, zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden per 30 januari 2023.
4.3.
Aldus resteert alleen nog de beoordeling van de vraag of de arbeidsovereenkomst ontbonden zal worden zonder toekenning van de transitievergoeding, zoals Eminent verzoekt, of dat naast de toekenning van de transitievergoeding aan werknemer ook een billijke vergoeding dient te worden toegekend, zoals werknemer verzoekt.
4.4.
De wetgever heeft de lat voor het onthouden van de transitievergoeding dan wel de toekenning van een billijke vergoeding in beide gevallen hoog gelegd. In beide gevallen dient namelijk sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer c.q. de werkgever. Uit de parlementaire geschiedenis ten aanzien van het begrip ‘ernstig verwijtbaar handelen’ valt af te leiden dat daarvan slechts in uitzonderlijke situaties sprake van kan zijn.
4.5.
In het verzoekschrift van Eminent (punt 6.1) wordt uitsluitend vermeld dat betaling van de transitievergoeding niet aan de orde is wegens het ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Dat ernstig verwijtbaar handelen ziet op het verwijt dat Eminent werknemer heeft gemaakt, namelijk dat hij in privé geld zou hebben aangenomen van uitzendbureaus, waar Eminent, via tussenkomst van werknemer, uitzendkrachten van betrekt. Dat werknemer geld zou hebben aangenomen van uitzendbureaus wordt echter door hem ontkend en kan dus zonder nadere bewijsvoering niet worden aangenomen. Eminent heeft, waarschijnlijk naar aanleiding van het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat nadere bewijsvoering op dit punt noodzakelijk is, de primaire ontslaggrond ingetrokken. Ten aanzien van de subsidiaire ontslaggrond heeft Eminent echter geen specifiek bewijsaanbod op dit punt meer gedaan, zodat de handelswijze van werknemer niet komt vast te staan. Gelet op het verweer van werknemer kan daardoor niet aangenomen worden dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom blijft hij onverkort gerechtigd tot de transitievergoeding, die hem als op de wet gegrond toekomt. Eminent stelt dat de transitievergoeding € 18.695,64 bruto bedraagt en werknemer heeft daar geen concreet ander bedrag tegenovergesteld, zodat de hoogte van de transitievergoeding op genoemd bedrag zal worden gesteld. Anders dan werknemer verzoekt zal over het bedrag van de transitievergoeding vooralsnog geen wettelijke rente worden toegekend, omdat de betaling van het betreffende bedrag in de toekomst ligt en Eminent geen aanleiding heeft gegeven dat zij niet stipt een rechterlijke beslissing zal nakomen. Eveneens zal de kantonrechter aan de verplichting tot het betalen van de transitievergoeding de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad onthouden, omdat de verplichting tot betaling van de transitievergoeding voortvloeit uit de wet.
4.6.
In de punten 52 tot en met 57 van het verweerschrift heeft werknemer een aantal elementen naar voren gebracht, waaruit naar zijn overtuiging volgt dat hij ten onrechte wordt beschuldigd van het aannemen van steekpenningen en van het doen van discriminerende en racistische uitlatingen. Daarbij stelt hij dat hij ten onrechte en zonder toepassing van hoor en wederhoor is geschorst en dat de schorsing ten tijde van het inzenden van het verweerschrift al zes maanden voortduurde, waardoor terugkeer niet meer opportuun was geworden.
4.7.
Eminent heeft getracht door middel van verklaringen van medewerkers en van personen die betrokken zijn bij de uitzendbureaus van Eminent de handelwijze en het gedrag van werknemer te onderbouwen. Werknemer betwist echter dat sprake was van het aannemen van steekpenningen en discriminerende en racistische uitlatingen. Op zich kunnen deze verklaringen niet dienen ter ondersteuning van de handelwijze van werknemer.
4.8.
Wat daar ook van zij, werknemer heeft zich, ondanks het feit dat hij zich rondom de schorsing liet bijstaan door een (vorige) gemachtigde, nimmer krachtdadig tegen de schorsing verzet, bijvoorbeeld door een verzoek te doen tot wedertewerkstelling. Hij heeft het er in feite bij gelaten door aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar zijn handelswijze. Ook aan dat verzoek heeft hij geen vervolgstappen verbonden en daadwerkelijk verweer is hij pas gaan voeren, nadat Eminent een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter had ingediend. Daarbij komt nog dat hij in deze procedure weliswaar een bewijsaanbod doet, maar daarbij alleen concreet aangeeft dat hijzelf als getuige wenst te worden gehoord (punt 90 van het verweerschrift), terwijl hij zich ervan bewust moet zijn dat hij als partijgetuige geen bewijs in zijn voordeel kan leveren, tenzij als aanvulling op onvolledig bewijs (art. 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Werknemer verzuimt verder concreet getuigen bij naam te noemen, die in zijn voordeel zouden kunnen verklaren en waarover zij zouden kunnen verklaren. In dat licht zal de kantonrechter het bewijsaanbod van werknemer passeren.
4.9.
Alles overziende komt de kantonrechter tot het oordeel dat er onvoldoende onomstotelijke feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat Eminent ernstig verwijtbaar jegens werknemer heeft gehandeld, hetgeen overigens niet wegneemt dat ook de handelwijze van Eminent op het punt van de schorsing van werknemer niet de schoonheidsprijs verdient. Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Eminent is voor toekenning van een billijke vergoeding aan werknemer geen aanleiding. Zijn verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen en een beoordeling van de eventuele hoogte van de billijke vergoeding kan achterwege blijven.
4.10.
Gelet op het feit dat Eminent haar verzoekschrift handhaaft is de voorwaarde voor behandeling van het voorwaardelijk tegenverzoek niet vervuld en zal ook de beoordeling van dat voorwaardelijk tegenverzoek achterwege kunnen blijven.
4.11.
In het feit dat Eminent aanvankelijk haar ontslagverzoek heeft gedaan primair op grond van ernstig verwijtbaar handelen, maar dat verzoek, mede na verweer van de zijde van werkgever, heeft laten vallen, ziet de kan kantonrechter aanleiding de proceskosten zodanig tussen partijen te verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen Eminent en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst wegens een wederzijds verstoorde arbeidsverhouding per 30 januari 2023;
5.2.
kent aan werknemer een transitievergoeding toe van € 18.695,64 bruto;
5.3
verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
5.4
wijst het over en weer meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 30 december 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.