ECLI:NL:RBDHA:2022:1435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL21.19654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder Dublinverordening met betrekking tot psychische klachten van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend op 9 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en overwoog dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat België zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. Eiser stelde dat hij psychische klachten had en dat een overdracht aan België zou leiden tot een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheidssituatie. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon concluderen dat de omstandigheden van eiser bij overdracht niet tot onevenredige hardheid zouden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19654

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.19655, op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met een voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 9 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij is van mening dat België ten aanzien van hem zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen en dat hij bij terugkeer in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest. [4] Eiser kan er niet langer op vertrouwen dat hij bescherming zal ontvangen van de Belgische autoriteiten voor de problemen die
hij heeft in België, nu hij eerder geen bescherming heeft gekregen omdat hij geen verblijfsvergunning had. Verder heeft eiser psychische klachten en zal een overdracht aan België leiden tot een verergering daarvan. Er is sprake van een situatie waarbij overdracht aan België zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie van eiser, dan wel dat er een aanzienlijk risico daarop bestaat. Gelet daarop had verweerder op grond van Werkinstructie 2021/3 een advies van het BMA [5] moeten opvragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat België in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan.
5. Eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat België zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in België sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waardoor eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De Belgische autoriteiten hebben met het claimakkoord immers gegarandeerd om eisers asielverzoek te behandelen met inachtneming van het EVRM, het Handvest en het Vluchtelingenverdrag. [6] Daarnaast gelden de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn [7] ook ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in België. Voor zover eiser stelt dat België in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de Belgische autoriteiten. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn of dat de Belgische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij heeft geprobeerd hulp te krijgen voor de gestelde problemen en dat die hulp hem is geweigerd omdat hij geen verblijfsvergunning had.
6. Eiser stelt tot slot dat zijn medische situatie, te weten zijn psychische klachten, aan de voorgenomen overdracht aan België in de weg staat. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder in redelijkheid tot het standpunt kon komen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden bij overdracht niet leiden tot onevenredige hardheid. Eiser heeft zijn medische klachten niet onderbouwd en daarnaast geldt als uitgangspunt dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan België een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zoals bedoeld in het arrest in de zaak C.K. tegen Slovenië. [8] Verweerder heeft dan ook geen advies van het BMA hoeven te vragen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Het Bureau Medische Advisering van verweerder.
6.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
7.Respectievelijk Richtlijn 2013/33/EU, Richtlijn 2011/95/EU en Richtlijn 2013/32/EU.
8.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. e.a. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127).