ECLI:NL:RBDHA:2022:14329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
NL21.8722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven; beoordeling identiteit en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Somalische man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had de aanvraag ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij zijn vader in Nederland te verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder op 11 november 2020 was afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn vader niet had aangetoond. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 27 mei 2021 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 december 2021 was de Staatssecretaris niet aanwezig, maar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na een relevante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 26 januari 2022. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van zijn vader, maar de rechtbank oordeelde dat de lange scheiding tussen eiser en zijn vader en het feit dat eiser niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet, erop wijzen dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor het jongvolwassenenbeleid en dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8722
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: A. Dijcks).
Procesverloop
In het besluit van 11 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)” afgewezen.
In het besluit van 27 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.
Op 3 februari 2022 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.
Op 3 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2022. [1] De rechtbank heeft aan partijen gevraagd om op deze uitspraak te reageren.
Op 7 maart 2022 en 29 mei 2022 heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 3 juni 2022 gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek op 22 juni 2022 heeft gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2001] .

Verloop van de procedure

2. Eiser heeft op 22 juli 2010 zijn eerste aanvraag voor een mvv ingediend in het kader van nareis bij referent, zijn gestelde vader, op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft vervolgens op 22 oktober 2017 nogmaals een aanvraag voor een mvv ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard omdat referent inmiddels Nederlander is geworden en niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning. Het door eiser ingestelde beroep en hoger beroep zijn ongegrond verklaard. [2]
3. Op 7 juli 2020 heeft eiser vervolgens een aanvraag voor een mvv ingediend met als verblijfsdoel “familie- en gezin” op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat de identiteit van eiser niet is aangetoond. Daarnaast stelt verweerder dat eiser de familierechtelijke relatie tussen hem en referent niet heeft aangetoond middels documenten. Daartoe heeft verweerder overwogen dat Somalische documenten niet erkend worden door de Nederlandse overheid. Documenten kunnen volgens verweerder toch een begin van bewijs vormen als deze positief zijn beoordeeld door Bureau Documenten. Verweerder stelt dat er in dit geval geen waarde kan worden gehecht aan het overgelegde identiteitscertificaat en de geboorteakte omdat deze negatief zijn beoordeeld door Bureau Documenten. Volgens verweerder maken de overgelegde verklaringen het oordeel ook niet anders. Verweerder stelt verder dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er ook anderszins geen sprake is van familie-en gezinsleven tussen hem en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Gronden van het beroep
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond, en dat verweerder de overgelegde documenten en verklaringen ten aanzien van de identiteit en familierechtelijke relatie ten onrechte niet heeft betrokken bij zijn beoordeling.
6. Ook voert eiser aan dat hij wel degelijk valt onder het jongvolwassenenbeleid, dan wel zoals eiser ter zitting heeft toegelicht dat er in ieder geval sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van referent zodat daarom sprake is van beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat eiser niet meer in gezinsverband met referent samenleeft, heeft te maken met de vluchtsituatie van referent en heeft geen vrijwillig karakter. Bovendien heeft eiser geen zelfstandig gezin gevormd en voorziet hij niet in zijn eigen levensonderhoud. Eiser stelt verder dat hij weliswaar een inkomen heeft van 200 dollar, maar hij moet de helft daarvan afstaan aan Al-Shabaab. Volgens eiser moet verweerder rekening houden met alle relevante elementen van het geval. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest E. tegen Nederland van het Hof van Justitie (Hof) en een uitspraak van de ABRvS. [3] Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de psychische druk die eiser ervaart door de bedreiging van Al-Shabaab.
7. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
Beoordeling van het beroepIdentiteit en familierechtelijke relatie
8. De ABRvS heeft in zijn uitspraak van 26 januari 2022 – kort gezegd – overwogen dat verweerder in nareiszaken in het kader van de identiteit en de gezinsband een integrale beoordeling moet maken van alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen en dat hij alle relevante elementen van het geval moet betrekken. Ook moet verweerder in aanvulling op het huidige beoordelingskader in nareiszaken expliciet bij de beoordeling betrekken of er aanleiding bestaat het voordeel van de twijfel te gunnen. Met name het belang van betrokken minderjarige kinderen speelt hierbij een belangrijke rol.
9. In zijn reactie van 7 maart 2022 en 29 mei 2022 heeft verweerder aangegeven dat het voorgaande kader ook van toepassing is in deze zaak en dat de uitspraak van de ABRvS mogelijk gevolgen heeft voor de beoordeling van de identiteit en de familierechtelijke relatie in deze zaak. Volgens verweerder leidt dit echter niet toe dat het bestreden besluit moet worden ingetrokken, omdat daarin tevens een subsidiair standpunt is ingenomen. Dat standpunt houdt in dat er geen sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM omdat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, dan wel en dat er ook anderszins geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiser en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM.
10. Gelet op deze reactie van verweerder moet worden vastgesteld dat het besluit niet goed is gemotiveerd voor wat betreft de tegenwerping dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet is aangetoond. De rechtbank ziet echter, gelet op het feit dat verweerder in het bestreden besluit ook een subsidiair standpunt heeft ingenomen, geen aanleiding om het besluit reeds om die reden te vernietigen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiser en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank ligt dat hieronder verder toe.

Familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM

Jongvolwassenenbeleid

11. Volgens het beleid van verweerder in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) [4] neemt verweerder familie- en gezinsleven aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als voldaan is aan alle cumulatieve vereisten en het meerderjarig kind:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet;
end. geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
12. Deze vereisten gelden cumulatief. In geschil is of eiser in gezinsverband samenleeft met referent en/of hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet (ad b en c).
12. Uit werkinstructie 2020/16 van verweerder [5] volgt dat het moment van binnenkomst van de ouder in Nederland leidend is voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder in gezinsverband samenleeft. Daarnaast betrekt verweerder of zich na binnenkomst van de ouder in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Wanneer er sprake is van een gedwongen scheiding, bijvoorbeeld als gevolg van een vluchtsituatie dan kijkt verweerder ook naar de duur van de gedwongen scheiding.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan het vereiste van samenleven in gezinsverband. Verweerder heeft terecht gesteld dat alhoewel er sprake is van een gedwongen scheiding, eiser en referent nadien een flinke tijd (bijna 14 jaar) niet meer samen in gezinsverband hebben samengeleefd. Dat eiser nog minderjarig was tijdens het vertrek van referent, kan zo zijn, maar dit maakt niet dat zich in de afgelopen jaren geen omstandigheden hebben voorgedaan die erop wijzen dat er geen sprake meer is van samenleving in gezinsverband. De lange scheiding tussen eiser en referent is namelijk een indicatie dat er geen sprake meer is van familie- en gezinsleven. Bovendien heeft eiser, nadat er in 2011 een negatief advies was uitgebracht op zijn verzoek om afgifte van een mvv, pas in 2017 weer een volgende aanvraag ingediend voor verblijf bij referent. Niet duidelijk is waarom eiser vijf jaar lang geen nieuwe aanvraag heeft ingediend, terwijl hij stelt altijd in gezinsverband met referent te hebben samengeleefd en dat het gezinsverband nog steeds bestaat tussen hen. Verweerder heeft daarom kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser zich in de afgelopen periode zonder de hulp van referent niet zou hebben kunnen handhaven. Eiser heeft met zijn verklaringen dat hij meerdere keren telefonisch contact heeft met referent niet aannemelijk gemaakt dat hij desalniettemin nog deel uitmaakt van het gezin van referent.
14. Nu reeds is beoordeeld dat eiser niet meer in gezinsverband samenleeft met referent, en zoals vermeld de vereisten a – d cumulatief gelden, valt eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid.
14. Ten overvloede zal de rechtbank echter ook ingaan op het vereiste ad c, namelijk of eiser voorziet in zijn eigen levensonderhoud. Uit het beleid van verweerder volgt dat bij de beoordeling hiervan altijd rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van het geval. Daarbij komt een ander gewicht toe aan de omstandigheid dat de jongvolwassene nog bij zijn ouders woont en een bijbaantje heeft dan wanneer hij nog bij zijn ouders woont maar wel een fulltimebaan heeft. In het laatste geval is het sneller aannemelijk dat de jongvolwassene niet langer feitelijk tot het gezin van de ouders behoort.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voorziet in zijn eigen levensonderhoud en daarvoor afhankelijk is van referent. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat nu eiser bij de immigratiedienst werkt en dat hij 200 dollar per maand verdient en hij daarmee een meer dan het gemiddelde jaarinkomen van een Somalische burger verdient, eiser een goed betaalde baan heeft. Het standpunt van eiser dat het slechts gaat om een bijbaantje en dat hij hiermee niet kan rondkomen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om hierover een ander standpunt in te nemen nu eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft verder belang mogen hechten aan het feit dat eiser ook niet heeft onderbouwd dat hij elke maand 100 dollar hiervan moet afstaan aan Al-Shabaab en dat hij hierdoor niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiser ook anderszins niet heeft aangetoond dat hij financieel afhankelijk is van referent. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt namelijk dat het geld aan verschillende personen (niet zijnde eiser) wordt overgemaakt en eiser heeft niet aangetoond dat het geld vervolgens daadwerkelijk bij hem terechtkomt. Tot slot geldt ook ten aanzien van de stelling van eiser ter zitting dat hij inmiddels geen inkomen meer heeft omdat hij ondergedoken zit, dat dit niet is onderbouwd.
14. Ten aanzien van het beroep van eiser dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat hij zijn vader nodig heeft wegens de psychische druk die hij ervaart door de constante bedreiging van Al-Shabaab overweegt de rechtbank dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser wel degelijk heeft betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft overwogen dat deze stelling een asielgerelateerd karakter heeft en in een mvv aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM geen rol speelt, en dat deze omstandigheden niet maken dat hiermee sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiser en referent. De rechtbank volgt verweerder hierin nu dit overeenkomt met rechtspraak van de ABRvS hierover. [6]
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
19. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van referent. Een dergelijke afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden die tussen ouders en meerderjarige kinderen bestaan, overstijgen, waarbij de banden zo sterk moeten zijn dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Een dergelijke situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer sprake is van medische of psychische problematiek en de gezinsleden zonder de zorg van exclusief dat ene gezinslid niet kunnen functioneren. Verweerder heeft gezien hetgeen hiervoor is overwogen terecht gesteld dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet heeft aangetoond dat daarvan sprake is.
Hoorplicht
19. Ten aanzien van het beroep van eiser op de hoorplicht is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen heeft mogen afzien. Verweerder kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Overwogen wordt dat aan deze maatstaf is voldaan gelet op wat hiervoor is overwogen over het subsidiaire standpunt van verweerder over het familie- en gezinsleven en hetgeen eiser hierover in bezwaar heeft aangevoerd.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Uitspraak van rechtbank Den haag, zittingsplaats Den Bosch van 22 maart 2019 (ECLI:NL:RGBOBR:2019:1625) en de uitspraak van de ABRvS van 5 november 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:3697).
3.Arrest van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192) en de uitspraak van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:982).
4.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
5.Pagina 12.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3199).