In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Somalische man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had de aanvraag ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij zijn vader in Nederland te verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder op 11 november 2020 was afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn vader niet had aangetoond. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 27 mei 2021 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 december 2021 was de Staatssecretaris niet aanwezig, maar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na een relevante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 26 januari 2022. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van zijn vader, maar de rechtbank oordeelde dat de lange scheiding tussen eiser en zijn vader en het feit dat eiser niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet, erop wijzen dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor het jongvolwassenenbeleid en dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.