ECLI:NL:RBDHA:2022:14316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
C/09/636955 / KG ZA 22-932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige die naar school gaat

In deze zaak, die op 18 november 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de vader in kort geding een wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, dat recent naar de basisschool is gegaan. De vader stelt dat hij niet in staat is om zijn kind op donderdag uit school op te halen, omdat hij dan werkt. De moeder, die de zorgregeling tot nu toe heeft nageleefd, heeft een nieuwe partner en heeft de opvang van het kind op donderdag beëindigd. De vader vraagt de voorzieningenrechter om de moeder te veroordelen tot nakoming van de eerder vastgestelde zorgregeling, maar ook om een tijdelijke regeling te treffen die rekening houdt met de nieuwe situatie van het kind.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien het kind nu naar de basisschool gaat en de eerdere zorgregeling niet meer passend is. De rechter stelt vast dat de vader niet in staat is om het kind op donderdag op te vangen en dat het niet aan de moeder is om deze opvang te regelen. Daarom wordt een tijdelijke regeling getroffen waarbij het kind eens in de veertien dagen op vrijdag door de vader uit school wordt opgehaald. De moeder wordt ook veroordeeld tot nakoming van de afspraken voor de kerstvakantie, waarbij het kind bij haar zal verblijven. De rechter wijst de overige vorderingen van de vader af en bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/636955 / KG ZA 22-932
Vonnis in kort geding van 18 november 2022
in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.B. Doganer te Amsterdam,
tegen:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 14;
- de brief van de vader van 2 november 2022, met producties 15 tot en met 23;
- de brief van de vader van 3 november 2022, met productie 24;
- het verweer van de moeder, met producties 1 tot en met 22;
- de op 4 november 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de vader pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn samen de ouders zijn van de minderjarige [kind] , geboren op [geboortedatum] 2018 (hierna: [kind] ). Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
2.2.
De moeder heeft een nieuwe partner en is medio mei 2022 samen met [kind] bij haar nieuwe partner ingetrokken op het adres [adres] te [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2020 is de volgende zorgregeling vastgelegd:
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling, in ieder geval totdat de minderjarige vier jaar is. De afspraken die partijen ter zake van de zorgregeling hebben gemaakt luiden als volgt. De man haalt de minderjarige eenmaal per veertien dagen op donderdag op bij het kinderdagverblijf en hij brengt de minderjarige op dinsdag op 11.00 naar het kinderdagverblijf, gelet op de lunch bij het kinderdagverblijf die de man wenst bij te wonen. De vakanties en feestdagen zullen door partijen bij helfte worden verdeeld, in onderling overleg te bepalen.
2.4.
Op [datum] 2022 is [kind] vier jaar geworden en sindsdien gaat hij naar de basisschool en de bso in plaats van naar het kinderdagverblijf. [kind] is in september 2022 op een nieuwe school begonnen en gaat inmiddels niet meer naar de bso.
2.5.
In de zomer van 2022 is er overleg geweest tussen partijen over een nieuw ouderschapsplan met een andere zorgregeling. Dit overleg heeft niet tot nieuwe afspraken geleid.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert, na vermindering van eis ter mondelinge behandeling, in deze procedure, zakelijk weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de moeder te veroordelen tot nakoming van de bij beschikking van 19 augustus 2020 vastgestelde zorgregeling, zoals beschreven in de dagvaarding, met dien verstande dat de moeder, in de weken dat de vader omgang heeft met [kind] , dient zorg te dragen voor kinderopvang voor [kind] op donderdag vanaf het moment dat [kind] uit is van school, namelijk vanaf 15.00 uur, tot uiterlijk 18.00 uur en/of de moeder op voornoemde dag tussen 15.00 uur tot uiterlijk 18.00 uur [kind] zelf dient op te vangen en bij de school van [kind] aan de vader dient over te dragen, dit in het geval het regelen van opvang voor de moeder niet mogelijk is;
Subsidiair: totdat een in latere rechterlijke uitspraak anders is bepaald dan wel partijen uitdrukkelijk schriftelijk een andere zorgregeling tussen de vader en [kind] zijn overeengekomen, de volgende zorgregeling zal gelden tussen de vader en [kind] :
- de vader haalt [kind] eenmaal per veertien dagen op donderdag om uiterlijk 18.00 uur op bij het kinderdagverblijf (kinderopvang) en hij brengt [kind] om dinsdag om 08.30 uur naar school;
- de vakanties een feestdagen zullen door partijen bij helfte worden gedeeld, in onderling overleg te bepalen;
- de moeder dient, in de weken dat [kind] omgang heen met de vader, zorg te dragen voor (kinder)opvang voor [kind] op donderdag vanaf 15.00 uur tot uiterlijk 18.00 uur en/of [kind] op voornoemde dag tussen 15.00 uur tot uiterlijk 18.00 uur [kind] zelf op te vangen en [kind] aan de vader over te dragen bij de school van [kind] ;
II. de moeder te veroordelen tot nakoming van de afspraken in het kader van de vakantieregeling voor de kerstvakantie van 2022/2023, in die zin dat [kind] tijdens de gehele kerstvakantie van 2022/2023 bij de moeder zal verblijven;
III. de vader te machtigen om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen indien de moeder, na eerste verzoek van de vader, in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen;
IV. te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- voor elke keer dat zij nalatig is en/of blijft correct aan de veroordeling van het gevorderde, alsmede aan dit vonnis in kort geding te voldoen;
V. de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure, begroot op basis van het liquidatietarief, met bepaling dat de moeder de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf acht dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening alsmede in de betaling van de nakosten.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. De vader kan [kind] niet ophalen uit school op donderdag omdat hij dan werkt. Voorheen ging [kind] naar het kinderdagverblijf en later naar de bso, maar de moeder heeft de bso inmiddels beëindigd. Het is al jarenlang zo dat de vader [kind] op donderdag uiterlijk 18.00 kon ophalen bij het kinderdagverblijf en later de bij bso. De vader kan [kind] niet om 15.00 uit school halen en de moeder weigert met de vader naar een oplossing te zoeken voor dit probleem.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De moeder heeft gesteld dat er geen sprake is van spoedeisend belang bij de vordering van de vader. Dit omdat zij de regeling nakomt en de vader een kort geding zou misbruiken om een voor hem gunstige regeling af te dwingen, terwijl er een bodemprocedure nodig is om de hele regeling onder de loep te nemen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er wel sprake is van spoedeisend belang, er is sprake van een concreet zorg-/opvangprobleem op de donderdagmiddag en [kind] is gebaat bij een oplossing hiervoor.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de vastgestelde zorgregeling moet worden nagekomen door partijen, tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat deze regeling niet (meer) in het belang van [kind] is.
4.3.
De moeder stelt dat het starten van de basisschool en eindigen van de bso in overleg met de vader is gegaan. Het was de moeder tot de mondelinge behandeling niet bekend dat de vader werkt op donderdag. De vader kon echter tijdig een oplossing zoeken en dat is hem de afgelopen maanden ook gelukt. Hij dient, net als de moeder, zijn leven te vormen rondom [kind] . De moeder houdt zich aan de zorgregeling en acht het niet juist dat zij een opvangprobleem van de vader zou moeten oplossen.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is gewijzigde omstandigheden en dat de zorgregeling uit de beschikking van 19 augustus 2020 inmiddels achterhaald is. Het is voor de voorzieningenrechter duidelijk dat deze regeling zag op de periode totdat [kind] naar de basisschool zou gaan. Inmiddels gaat [kind] naar de basisschool en moeten partijen met elkaar in overleg over aanpassing van de zorgregeling. Hier zijn zij in de zomer van 2022 mee gestart, maar zij zijn (nog) niet tot andere afspraken gekomen. Beiden hebben zij een co-ouderschap voor ogen waarbij de zorgregeling een geheel ander ritme zal krijgen. Nu geldt echter nog de eerder vastgestelde regeling en hun geschil ziet vooral op de vraag hoe laat de zorg van de vader start op donderdagmiddag en de vraag wie die middag [kind] moet (laten) opvangen als de vader niet beschikbaar is.
4.5.
De vastgestelde zorgregeling bepaalt dat de vader [kind] uit het kinderdagverblijf ophaalt. Daar staat geen tijdstip voor opgegeven. [kind] gaat niet meer naar het kinderdagverblijf, een veroordeling tot nakoming van deze regeling is daarom niet mogelijk. De voorzieningenrechter zal een tijdelijke ordemaatregel treffen, terwijl partijen hun overleg over het herzien van de gehele regeling kunnen hervatten. De ordemaatregel ziet slechts op een deel van de zorgregeling, namelijk de donderdag waarop de vader stelt niet in staat te zijn [kind] direct uit school te kunnen ophalen.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet aan de moeder is om de opvang van [kind] op donderdag uit school te (blijven) regelen, terwijl niet ter discussie staat dat [kind] op donderdagmiddag naar de vader gaat. De rechtbank begrijpt ook dat het regelen van de opvang door de vader praktisch gezien lastig is, vanwege zijn financiële situatie en het gegeven dat hij geen kinderopvangtoeslag kan aanvragen. Dat is echter een probleem dat niet (volledig) op de moeder kan worden afgeschoven. Op vrijdag heeft de vader dit probleem niet, daarom zal worden bepaald dat [kind] voorlopig eens in de veertien dagen op vrijdag door de vader uit school wordt opgehaald, waarna de vader hem op dinsdagochtend weer naar school brengt. De regeling voor vakanties en feestdagen blijft ongewijzigd.
4.7.
Voor wat betreft de vordering die ziet op de aanstaande kerstvakantie geldt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat [kind] bij haar zal zijn. De voorzieningenrechter zal daarom deze vordering toewijzen.
4.8.
Het overleg tussen partijen gaat gepaard met veel miscommunicatie over en weer. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om dwangmiddelen aan de veroordelingen te verbinden. Ook voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
4.9.
Omdat partijen samen de ouders van [kind] zijn wordt bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijzigt de vastgestelde zorgregeling zodat [kind] voorlopig bij de vader zal zijn:
  • eens in de veertien dagen op vrijdag uit school tot dinsdag naar school;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg te bepalen;
5.2.
veroordeelt de moeder tot nakoming van de afspraken in het kader van de vakantieregeling voor de kerstvakantie van 2022/2023, in die zin dat [kind] tijdens de gehele kerstvakantie van 2022/2023 bij de moeder zal verblijven;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Sluymer en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022.
km