ECLI:NL:RBDHA:2022:14311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
C/09/635197 KG ZA 22-832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod uitlevering in afwachting van second opinion over medische geschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een eiser, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting. De eiser vorderde een verbod op zijn uitlevering aan Suriname, in afwachting van een second opinion over zijn medische geschiktheid om te vliegen. De achtergrond van de zaak is dat de uitleveringskamer van de rechtbank Den Haag op 23 mei 2019 de uitlevering van de eiser aan Suriname toelaatbaar heeft verklaard, en dat de Hoge Raad het daartegen ingestelde cassatieberoep op 15 oktober 2019 heeft verworpen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 17 maart 2020 de uitlevering toegestaan. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 3 juni 2020, de vordering van de eiser om de uitlevering te verbieden afgewezen. De eiser heeft nu opnieuw verzocht om uitstel van uitlevering, omdat hij een second opinion wil over een 'fit to fly' verklaring die door een arts van de penitentiaire inrichting is afgegeven. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de FTF-verklaring recentelijk is afgegeven door een bevoegde arts, die de eiser heeft onderzocht en overleg heeft gehad met de behandelend cardioloog. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen reden is om aan de juistheid van de FTF-verklaring te twijfelen, ondanks de door de eiser overgelegde stukken. De voorzieningenrechter heeft de eiser in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/635197 / KG ZA 22-832
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 15 september 2022
in de zaak van
[eiser], thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers, griffier.
Tevens zijn aanwezig mr. Ramdas, mevrouw [naam 1] namens de Staat en mr. ten Broeke.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
De uitleveringskamer van de rechtbank Den Haag heeft de door Suriname verzochte uitlevering van [eiser] ter fine van strafvervolging op 23 mei 2019 toelaatbaar verklaard. De Hoge Raad heeft het daartegen door [eiser] ingestelde cassatieberoep op 15 oktober 2019 verworpen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 17 maart 2020 de verzochte uitlevering van [eiser] toegestaan. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft de vordering van [eiser] om, kort gezegd, de uitlevering te verbieden of uit te stellen op 3 juni 2020 afgewezen. Het Gerechtshof Den Haag heeft laatgenoemde uitspraak op 26 juli 2022 bekrachtigd. Op 14 september 2022 heeft een arts van de penitentiaire inrichting, waar [eiser] gedetineerd is, een zogenaamde “fit to fly declaration” (hierna: FTF-verklaring) afgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat er geen bezwaar is tegen vliegen. De Staat is voornemens om [eiser] op 16 september 2022 uit te leveren aan Suriname.
1.2.
Tussen partijen is in geschil of aan [eiser] nog een termijn moet worden verleend om een second opinion te verkrijgen ten aanzien van de FTF-verklaring alvorens hij wordt uitgeleverd, zoals [eiser] wenst. De Staat is niet bereid om [eiser] die gelegenheid te bieden.
1.3.
[eiser] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, de Staat te verbieden om [eiser] uit te leveren voor de duur van twee weken, dan wel een andere periode, in afwachting van de door [eiser] in te winnen second opinion over zijn medische geschiktheid om naar Suriname te reizen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.4.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.5.
Het uitgangspunt is dat een FTF-verklaring kort voor de feitelijke uitlevering wordt afgegeven. Daaraan is hier voldaan; deze is gisteren afgegeven met het oog op de voorgenomen uitlevering morgen. Deze is ook afgegeven door de daarvoor geëigende persoon, te weten de instellingsarts. Deze arts heeft [eiser] gezien, hij had kennis van het medisch dossier van [eiser] en heeft telefonisch overleg gehad met de behandelend cardioloog, welke werkwijze gebruikelijk is en ook is toegestaan. Dat heeft geleid tot het oordeel dat er geen bezwaar tegen is dat [eiser] gaat vliegen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Weliswaar is genoegzaam gebleken dat [eiser] cardiologische problemen heeft, maar deze problemen lijken momenteel, na behandeling, onder controle. De omstandigheid dat [eiser] als medicatie onder meer nitrospray gebruikt, brengt nog niet met zich dat hij daarom niet kan vliegen. Dit is een middel om spanning en druk op de borst te beperken. Het gebruik ervan was bekend bij de beoordelend instellingsarts en in de FTF-verklaring is opgenomen dat dit middel gedurende de vlucht beschikbaar moet zijn.
1.6.
[eiser] heeft gewezen op drie stukken, die volgens hem maken dat aan de juistheid van de FTF-verklaring kan worden getwijfeld. De voorzieningenrechter volgt de Staat echter in zijn verweer dat deze stukken niet leiden tot een zodanige twijfel dat daarom in redelijkheid kan worden verlangd dat er een second opinion plaatsvindt, alvorens [eiser] wordt uitgeleverd.
1.7.
[eiser] heeft allereerst gewezen op het door hem overgelegde bericht van 9 september 2022 van zijn cardioloog en gesteld dat de instellingsarts niet over dat bericht beschikte ten tijde van het afgeven van de FTF-verklaring. Dit kan echter niet tot de hiervoor bedoelde twijfel aan die verklaring leiden, omdat de instellingsarts nadien nog overleg heeft gehad met de cardioloog. Er mag van worden uitgegaan dat deze toen de meest recente informatie met de instellingsarts heeft gedeeld. Bovendien staat in het bericht vermeld dat [eiser] op 9 september 2022, dezelfde dag dus, na geruststelling in goede klinische staat uit het ziekenhuis is ontslagen, hoefde er op dat moment niets te gebeuren en is de vervolgafspraak de volgende reguliere controle in 2023. Dat getuigt van een stabiele situatie. Overigens zou uit de opmerking ten aanzien van de geruststelling kunnen worden afgeleid dat spanning in deze ook een rol speelde bij de presentatie in het ziekenhuis.
1.8.
Het mailbericht van [naam 2] van gisteren maakt het oordeel niet anders. Ook als wordt aangenomen dat [naam 2] , cardioloog, een behandelend arts van [eiser] is, zoals [eiser] stelt, is zijn mailbericht van gisteren onvoldoende reden om eerst een second opinion over de FTF-verklaring te vragen, alvorens tot uitlevering van [eiser] over te gaan. Deze arts oppert in zijn bericht weliswaar om voorafgaand aan de vlucht een myocardperfusiescan te verrichten, maar hij stelt daarbij dat dit is om meer rust hierover te creëren. Hij verklaart verder ernstig te betwijfelen of de uitslag het risico gedurende de vlucht zal veranderen aangezien [eiser] in november 2011 (de voorzieningenrechter begrijpt dat is bedoeld: 2021) vanwege zijn klachten nog een hartkatheterisatie heeft gehad waarbij een goede functie werd gezien van zijn bypasses en zijn klachtenpatroon in essentie ongewijzigd is. Ook hieruit kan worden afgeleid dat de situatie nu onder controle is en dat de pijn op de borst die [eiser] bij vlagen voelt zou kunnen worden getriggerd door spanning. Deze verklaring kan dan ook niet leiden tot twijfel aan de juistheid van de FTF-verklaring.
1.9.
De voorzieningenrechter gaat voorts voorbij aan de door [eiser] overgelegde verklaring van [naam 3] , arts en patholoog. Deze heeft geen waarde in het kader van de vraag of moet worden getwijfeld aan de juistheid van de FTF-verklaring. Deze arts heeft geen cardiologische specialisatie maar is patholoog en hij heeft, in tegenstelling tot de instellingsarts, geen contact gehad met [eiser] en geen overleg gevoerd met de behandelend cardioloog van [eiser] .
1.10.
De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat de Staat ter zitting nog heeft verklaard bereid te zijn om te overleggen over de mogelijkheid voor [eiser] om voor de vlucht een rustgevend middel te krijgen, indien [eiser] daarom verzoekt, met dien verstande dat de beoordeling of dat verantwoord is, dient te worden verricht door een medicus.
1.11.
Gelet op het vorenstaande is geen plaats voor toewijzing van het gevorderde.
1.12.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. T.A.E. Scheers mr. S.J. Hoekstra-van Vliet