ECLI:NL:RBDHA:2022:1430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AWB 18/9910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw in vreemdelingenzaken met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Armeense vrouw, had op 21 december 2018 beroep ingesteld tegen het besluit van 13 december 2018, waarin haar aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen reële medische noodsituatie bestaat die haar uitzetting zou kunnen belemmeren. De rechtbank heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) gevolgd, waarin werd gesteld dat eiseres geen medische behandeling nodig heeft die niet beschikbaar zou zijn in haar land van herkomst. Eiseres had eerder asielaanvragen ingediend, die alle waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen risico was op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de hoorplicht niet was geschonden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9910

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J. Metselaar.

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 december 2018 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 december 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 29 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Armeense nationaliteit te bezitten. Op 10 februari 2009 heeft eiseres voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag is bij besluit van 27 juli 2009 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 22 december 2010 van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen, ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is op 16 februari 2011 ingetrokken. Het besluit van 27 juli 2009 staat daarmee in rechte vast.
2. Eiseres heeft nog twee opvolgende asielaanvragen ingediend. Beide opvolgende asielaanvragen zijn afgewezen door verweerder. Deze besluiten staan in rechte vast.
3. Bij besluit van 14 maart 2013 is aan eiseres uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw [1] voor de periode van 17 maart 2013 tot en met 9 juni 2013 in verband met haar zwangerschap.
4. Op 10 september 2018 heeft eiseres opnieuw gevraagd om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw vanwege haar gezondheidstoestand (de aanvraag). Verweerder heeft hierover advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA heeft op 5 november 2018 advies uitgebracht. Het BMA heeft het advies gebaseerd op de informatie uit het formulier ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van de huisarts G. Idsardi van 25 augustus 2018, het formulier ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ van de huisarts G. Idsardi van 23 augustus 2018 en een medisch stuk van de huisarts G. Idsardi van 3 oktober 2018.
5. Op 6 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het advies van het BMA. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor toepassing van artikel 64 van de Vw in aanmerking komt, omdat eiseres in staat is om te reizen en dat zij bij het uitblijven van de medische behandeling niet op korte termijn in een medische noodsituatie terecht zal komen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
6. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, gaat de rechtbank hierna in.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
8. Het door verweerder gevoerde beleid is uitgewerkt in paragraaf A3/7 van de Vc. [2] Hierin is, voor zover van belang, opgenomen dat verweerder uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als:
  • de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
  • er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM:
  • als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat verweerder: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
9. Uit het BMA-advies van 5 november 2018 volgt dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen aanwijzingen zijn dat enige medische voorziening door anderen (derden) noodzakelijk wordt geacht. Wel wordt aanbevolen dat eiseres een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat zij de medicatie tijdens de reis continueert en dat zij voldoende medicatie meeneemt om de reis te overbruggen. Verder verwacht het BMA bij het uitblijven van een behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn, omdat bij eiseres sprake is van een PTSS [4] waarbij voor zover bekend geen sprake is geweest van belangrijke crisissituaties in het verleden, zoals een klinische psychiatrische opname of een suïcidepoging. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. De enkele stelling dat de BMA-arts ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om nader onderzoek te verrichten door middel van een spreekuur leidt niet tot een geslaagd beroep. Volgens vaste jurisprudentie leidt de omstandigheid dat een vreemdeling niet door een BMA-arts is onderzocht, niet tot het oordeel dat het onderzoek reeds hierom onzorgvuldig of onvolledig is geweest. [5] Gelet hierop en omdat eiseres niet concreet heeft aangegeven waarom de schriftelijke informatie waar het BMA zich op heeft gebaseerd onvoldoende zou zijn, leidt de omstandigheid dat de BMA-arts eiseres niet persoonlijk (op een spreekuur) heeft onderzocht niet tot het oordeel dat het onderzoek in dit geval onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Eiseres heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat haar medische situatie nadien wezenlijk is veranderd.
10. De rechtbank volgt eiseres verder ook niet in haar stelling dat verweerder bij zijn beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. In het BMA-advies is onder vraag 1b ‘Zo ja, wat is de aard van de klachten? Kunt u hierbij een samenvatting geven van de meest belangrijke klachten en/of diagnostiek?’ opgenomen dat de klachten van eiseres vooral te maken hebben met haar situatie en dat ze nergens rust kan vinden. Nu eiseres voor het overige niet concreet heeft onderbouwd waarom de bij het BMA-advies betrokken informatie onvolledig zou zijn, heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen uitgaan van de bevindingen zoals neergelegd in het BMA-advies. De door eiseres in beroep overgelegde verklaringen van R.J. Smedema, neurochirurg en J.B.M. de Vos van de Biezenbos, neuroloog, dateren van na het bestreden besluit en kunnen daarom gelet op de ex-tunc toetsing in beroep niet tot een ander oordeel leiden.
11. Nu uit het BMA-advies volgt dat eiseres in staat is om te reizen en dat het achterwege blijven van een medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de motivering van het bestreden besluit in zoverre niet juist is dat het arrest van het Hof [6] in de zaak C.K. tegen Slovenië wel degelijk in het kader van een procedure op grond van artikel 64 van de Vw moet worden bezien en dat de beoordeling plaats dient te vinden in het kader van de te stellen reisvoorwaarden. [7] Dit is bevestigd door de Afdeling [8] in haar uitspraak van 27 december 2018. [9] Hierin heeft de Afdeling overwogen dat uit het arrest C.K. volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijk aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheid kan inhouden. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder met de beoordeling dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen speciale reisvoorwaarden noodzakelijk zijn, heeft voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit dit arrest.
12. De rechtbank volgt eiseres tot slot niet in haar stelling dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag verweerder slechts van het horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd en ingebracht, heeft verweerder niet ten onrechte van het horen in bezwaar afgezien.
13. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Posttraumatische stressstoornis.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3932.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Arrest van het Hof van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.