ECLI:NL:RBDHA:2022:14288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
22_7191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting horeca-inrichting en intrekking vergunningen op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een horeca-exploitant. De burgemeester van Den Haag had op 2 november 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de horeca-inrichting van verzoeker voor drie maanden werd gesloten en de exploitatievergunning, de Alcoholwetvergunning en de aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten werden ingetrokken. Dit besluit volgde op een handhavingsactie waarbij verdovende middelen werden aangetroffen in de horeca-inrichting. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 1 december 2022 was verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de waarnemingen van de handhavingsautoriteiten. Ondanks het verweer van verzoeker dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, concludeerde de voorzieningenrechter dat dit verzuim hersteld kan worden in de beslissing op bezwaar. Het voorlopige oordeel was dat het bezwaar van verzoeker waarschijnlijk niet zou leiden tot een andersluidend besluit. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de horeca-inrichting te sluiten en de vergunningen in te trekken, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de verstoring van de openbare orde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7191

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. W.G.H. van de Wetering),
en

de Burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Alonso).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende het bevel dat de horeca-inrichting van verzoeker voor een periode van drie maanden wordt gesloten. Daarnaast zijn de exploitatievergunning, waaraan een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten gekoppeld zit, en de Alcoholwetvergunning ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 december 2022 op zitting behandeld. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter op 5 december 2022 om 15.00 uur uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker exploiteert een horeca-inrichting waarvoor hij een exploitatievergunning, een Alcoholwetvergunning en een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten heeft. Uit de bestuurlijke rapportages volgt dat tijdens een integrale handhavingsactie op 6 oktober 2022 een woning werd gecontroleerd en dat daarbij een medewerker van de Haagse Pandbrigade heeft gezien dat een arm vanuit het daklicht van de horeca-inrichting van verzoeker een wit plastic tasje op het dak legde. De politie is direct naar de horeca-inrichting gegaan en trof daar verzoeker aan. De mouw van verzoeker kwam overeen met de mouw van de arm die de medewerker zojuist door het daklicht had zien gaan. Verzoeker was de enige aanwezige met dergelijke kleding aan. Direct onder het daklicht stond een barkruk. In het tasje werd, naast een weegschaal, een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen met een bruto gewicht van 141,85 gram, bestaande uit:
  • Een samengeperst blok hasj (67,7 gram);
  • Meerdere gripzakjes met blokjes hasj, (brutogewicht 0,4 - 1,7 gram);
  • Meerdere gripzakjes wiet (brutogewicht 1,5 – 15 gram).
Verzoeker had € 1.720,- aan bankbiljetten bij zich.
3. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een bevel tot sluiting van de
horeca-inrichting in het perceel [adres] [nummer] in [plaats] van 9 november 2022 om
12
uur tot 26 januari 2023 om 12.00 uur afgegeven en zijn de aan verzoeker verleende vergunningen ingetrokken. [1]
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter oordeelt, anders dan verzoeker, dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de waarnemingen waarop verweerder het besluit heeft gebaseerd.
Voor zover er een discrepantie bestaat tussen de twee bestuurlijke rapportages over de plaats van waaruit de waarnemingen zijn gedaan, doet dit niet af aan het gegeven dat de medewerker van de Haagse Pandbrigade heeft gezien dat er een witte plastic tas op het daklicht van de horeca-inrichting werd gelegd. Daarbij heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het verzoeker was die de witte plastic tas op het daklicht plaatste. De verklaring van verzoeker dat vanuit een hoger gelegen woning de tas via het schuin geopende daklicht op het traliewerk onder het daklicht was gevallen en daar was blijven liggen en verzoeker de tas op het dak wilde neerleggen is niet geloofwaardig.
Vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid drugs en de ernstige verstoring voor de openbare orde die dit met zich brengt, heeft verweerder zich bevoegd mogen achten om over te gaan tot sluiting van de horeca-inrichting. Dit geldt ook voor het intrekken van de verleende vergunningen.
5. Dat verzoeker niet in de gelegenheid zou zijn gesteld, althans geen mogelijkheid heeft gehad om gebruik te maken van een gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen leidt, wat hier verder ook van zij, niet tot een ander oordeel nu dit zoals verweerder heeft betoogd een verzuim is dat kan worden hersteld in de beslissing op bezwaar.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het bezwaar van verzoeker waarschijnlijk niet leiden tot een andersluidend besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 december 2022 om 15.00 uur.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, en artikel 5:21 in samenhang met artikel 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht, en artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Alcoholwet, en artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, b, c en f, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag.