ECLI:NL:RBDHA:2022:14283
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-tijdig beslissen op Wob-verzoek
In deze zaak heeft de opposant op 10 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op zijn verzoek van 16 oktober 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft op 2 september 2022 het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de minister uiterlijk op 1 december 2022 op het Wob-verzoek dient te beslissen. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet ingesteld, wat op 31 oktober 2022 ter zitting is behandeld. De opposant was aanwezig via een beeldverbinding, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door mr. [A] via een telefoonverbinding. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat de opposant geen zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat hij niet nog een maand kan wachten op een beslissing. De rechtbank erkent dat de opposant al lange tijd wacht op een beslissing op zijn Wob-verzoek en dat de minister eerder had aangegeven dat er eind september 2022 een beslissing zou komen. Echter, door een hoge werkdruk en het aantal te behandelen inzageverzoeken is deze termijn niet gehaald. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerder gegeven termijn tot 1 december 2022 redelijk is en dat het verzet ongegrond is, waardoor de uitspraak van 2 september 2022 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is openbaar gedaan op 31 oktober 2022 door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.