ECLI:NL:RBDHA:2022:14277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
NL22.23982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsrelatie onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Egyptische nationaliteit, heeft op 10 juni 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 december 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij afhankelijk is van de zorg van zijn zus in Nederland, overwogen. Eiser voerde aan dat zijn zus niet naar Oostenrijk kan gaan vanwege haar eigen gezin en dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn medische situatie en dat de zorg ook door anderen kan worden verleend. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht aan Oostenrijk onredelijk zouden maken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23982

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Sedrak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Egyptische nationaliteit te hebben. Op 10 juni 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 28 april 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening is Oostenrijk verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 23 juli 2022 heeft Oostenrijk het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Oostenrijk op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser voert aan dat hij hulpbehoevend is en zijn zus [zus] in Nederland zich over eiser als mantelzorger heeft ontfermd. Omdat er sprake is van een familieband en eiser en zijn zus dezelfde culturele achtergrond hebben, stelt eiser, voor zover de rechtbank begrijpt, dat sprake is van afhankelijkheid. Van zijn zus kan verder niet worden verlangd dat zij naar Oostenrijk gaat, omdat zij in Nederland een eigen gezin heeft. Tot slot doet eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er in gevallen waarbij personen afhankelijk zijn van elkaars hulp voor dat die personen bij elkaar blijven of worden verenigd.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. [3]
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn medische situatie niet met documenten heeft onderbouwd. Het is dan ook niet gebleken dat eiser vanwege zijn gestelde medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn zus deze zorg zou kunnen verlenen. Daarbij erkent eiser in de beroepsgronden en nogmaals op zitting dat de zorg ook door anderen verricht zou kunnen worden. Gelet hierop is dan ook geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van eiser aan Oostenrijk van onevenredige hardheid zou getuigen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser, ondanks de verantwoordelijkheid van Oostenrijk, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ABRvS 30 september 2020.