ECLI:NL:RBDHA:2022:14263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
10222610 \ RL EXPL 22-19195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling en arbeidsovereenkomst onbepaalde tijd tussen werknemer en Hogeschool Inholland

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser01], en haar werkgever, de Stichting Hoger Onderwijs Nederland, handelend onder de naam Hogeschool Inholland. De werknemer vorderde wedertewerkstelling en betaling van salaris, stellende dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst was bij Inholland. De werknemer was per eind 2020 in dienst getreden en had in de loop der tijd verschillende arbeidsovereenkomsten getekend, waarvan de laatste op 27 januari 2021, waarin werd gesteld dat zij een aanstelling voor onbepaalde tijd had.

De werkgever betwistte de aanstelling voor onbepaalde tijd en stelde dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de inhoud van de arbeidsovereenkomsten en de communicatie tussen partijen. De rechter oordeelde dat de werknemer voldoende bewijs had geleverd dat zij een aanstelling voor onbepaalde tijd had en dat de werkgever niet had aangetoond dat er sprake was van een kennelijke fout in de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, waarbij Inholland werd veroordeeld om de werknemer weder te werk te stellen en het verschuldigde salaris te betalen, inclusief wettelijke rente en verhogingen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval Inholland in gebreke zou blijven. De kosten van de procedure werden aan de werkgever opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
np+NvE/c
Rolnr.: 10222610 \ RL EXPL 22-19195
Datum: 29 december 2022 bij vervroeging
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.J. van Amerongen,
tegen
de Stichting Stichting Hoger Onderwijs Nederland, tevens handelende onder de naam Hogeschool Inholland,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.V. Sloot.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser01] ” en “Inholland”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van 14 december 2022 met producties;
- de conclusie van antwoord van 20 december 2022 met producties;
- de akte overlegging producties van [eiser01] van 20 december 2022;
- de akte overlegging producties van [eiser01] van 20 december 2022.
1.2.
Op 22 december 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij
zijn verschenen [eiser01] , bijgestaan door mr. H.J. van Amerongen, en mw. [naam01] en
mw. [naam02] namens Inholland, bijgestaan door mr. L.V. Sloot. Bij de mondelinge
behandeling is door de gemachtigde van [eiser01] spreekaantekeningen overgelegd. Van het
verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het
griffiedossier bevinden. Vonnis is bepaald op 12 januari 2023, maar bij vervroeging
uitgesproken per heden.

2.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[eiser01] (geboren op [geboortedag01] 1980) is per eind 2020 in dienst getreden bij Inholland in de functie van [functie01] binnen BFL Business Studies.
2.2.
In de eerste arbeidsovereenkomst (hierna: eerste arbeidsovereenkomst), door partijen ondertekend op 23 november 2020 staat, voor zover relevant, het volgende:

in aanmerking nemende
a. dat de werknemer in dienst is bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel D-4 cao-hbo 2020;
b. dat de werknemer is benoemd in de functie van [functie01] ;
c. dat partijen de benoeming in deze functie zoals deze geldt met ingang 1 november 2020 van schriftelijke wensen vast te leggen.
Zijn overeengekomen als volgt
Artikel Duur, aard en inrichting werkzaamheden
1.1
De werknemer is met ingang van werkzaam in de functie van [functie01] binnen BFL Business Studies van hogeschool Inholland. De standplaats is [plaats01] , met dien verstande dat de werkgever zich het recht voorbehoudt hierin een wijziging aan te brengen.
1.2
De werkgever heeft het recht de benoeming voortijdig te beëindigen indien de werknemer de functie naar het oordeel van de werkgever niet goed uitvoert. Alsdan zullen partijen nader overleg voeren over de werkzaamheden c.q. de arbeidsverhouding. (…)
Artikel 2 Aard en duur arbeidsovereenkomst
De werknemer is werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel d-4 van de cao-hbo 2020.
De overeengekomen arbeidsduur op jaarbasis bedraagt 1,00 normbetrekking.”
2.3.
Op 27 januari 2021 schrijft Inholland aan [eiser01] het bericht dat zij overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken de arbeidsovereenkomst ontvangt, waarin onder meer zijn opgenomen de aard van de aanstelling, de aanstellingsomvang en de inschaling, hetgeen een correctie is op de brief (en arbeidsovereenkomst) van 23 november 2020.
2.4.
In de tweede arbeidsovereenkomst (hierna: tweede arbeidsovereenkomst), door partijen ondertekend op 27 januari 2021 staat, voor zover relevant, het volgende:

in aanmerking nemende
a. dat de werknemer in dienst is bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel D-4 cao hbo 2020;
b. dat de werknemer is benoemd in de functie van [functie01] ;
c. dat partijen de benoeming in deze functie zoals deze geldt met ingang 1 december 2020 van schriftelijke wensen vast te leggen.
Zijn overeengekomen als volgt
Artikel Duur, aard en inrichting werkzaamheden
1.1
De werknemer is met ingang van 1 december 2020 werkzaam in de functie van [functie01] binnen BFLvan hogeschool Inholland. De standplaats is [plaats01] ,
met dien verstande dat de werkgever zich het recht voorbehoudt hierin een wijziging aan te brengen.
1.2
De werkgever heeft het recht de benoeming voortijdig te beëindigen indien de werknemer de functie naar het oordeel van de werkgever niet goed uitvoert. Alsdan zullen partijen nader overleg voeren over de werkzaamheden c.q. de arbeidsverhouding.(…)”
Artikel 2 Aard en duur arbeidsovereenkomst
De werknemer is werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel D-2 van de cao-hbo 2020.
De overeengekomen arbeidsduur op jaarbasis bedraagt 1,00 normbetrekking.
2.5.
Bij brief van 6 december 2021 heeft Inholland aan [eiser01] laten weten haar arbeidsovereenkomst te zullen verlengen met een jaar tot 30 november 2022.
2.6.
In juli 2022 heeft [eiser01] met haar leidinggevende bij Inholland gesproken over een hogere inschaling en het ‘vervasten’ van haar aanstelling. Naar aanleiding van die gesprekken heeft haar leidinggevende op 5 juli 2022 het volgende e-mailbericht aan [eiser01] geschreven:

Hallo [eiser01] ,
Natuurlijk wil ik je een vaste aanstelling aanbieden, maar dit kan in principe pas per 1.12.22 en voor mij is de schaal 13 de schaal die ik iedere [functie01] toewens, maar wordt bepaald door een compleet set aan factoren. Denk hierbij aan taken, verantwoordelijkheden, resultaatafspraken, maar ook aan attitude, gedrag, bereikbaarheid beschikbaarheid etc. (…)”
2.7.
Op 9 november 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser01] en haar leidinggevende bij Inholland. Tijdens dat gesprek en later bij brief van 10 november 2022 laat Inholland aan [eiser01] weten dat haar tijdelijke arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en van rechtswege eindigt op 1 december 2022.
2.8.
Op verzoek van Inholland heeft [eiser01] sinds 10 november 2022 geen werkzaamheden meer bij Inholland verricht.

3.Vordering, verweer en grondslag

3.1.
[eiser01] , vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, Inholland te veroordelen:
I. [eiser01] binnen 24 uur na dit te wijzen vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel van een dag dat Inholland in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
II. Tot betaling aan [eiser01] van het salaris van € 5.325,98 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 december 2022 tot het moment waarop de bodemrechter in de aanhangig te maken bodemprocedure zal hebben beslist, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
III. Tot betaling aan [eiser01] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. In de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[eiser01] legt aan deze vorderingen, het navolgende ten grondslag. Primair stelt [eiser01] dat zij werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd,
zoals getekend op 27 januari 2021, en uit dien hoofde moet worden toegelaten om haar werk bij Inholland te hervatten.
Subsidiair stelt [eiser01] dat Inholland in strijd met de cao heeft gehandeld en Inholland op die grond verplicht is om [eiser01] alsnog een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Ook in dat geval dient [eiser01] in afwachting van de uitslag van de bodemprocedure te werk worden gesteld in haar huidige functie als [functie01] in [plaats02] . Bovendien is Inholland verplicht om [eiser01] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden op grond van de door haar gedane mondelinge en schriftelijke toezeggingen, aldus [eiser01] .
3.3.
De spoedeisendheid van haar belang vloeit voort uit de aard van de vordering. [eiser01] heeft er belang bij de bedongen arbeid te verrichten en voortzetting van de salarisbetaling.
3.4.
Inholland heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op het verweer wordt hierna – voor
zover van belang – ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Het spoedeisende belang van [eiser01] is voldoende aannemelijk geworden, nu dit niet is weersproken en bovendien voortvloeit uit de aard van de vordering.
4.2.
Voorop moet worden gesteld dat in deze kort geding procedure aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld moet worden of de vordering van [eiser01] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
Is er een aanstelling van onbepaalde duur?
4.3.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of tussen [eiser01] en Inholland een aanstelling voor onbepaalde duur tot stand is gekomen. [eiser01] heeft ter zitting als nieuwe grondslag van de vordering aangevoerd dat uit artikel 2 van de tweede arbeidsovereenkomst blijkt dat [eiser01] voor onbepaalde duur in dienst is getreden bij Inholland. Inholland heeft dit bestreden en gesteld dat uit de gehele arbeidsovereenkomst, alsmede uit de bedoeling van partijen blijkt dat de woorden ‘onbepaalde tijd’ in artikel 2 een fout is.
4.4.
Vastgesteld kan worden dat de tweede arbeidsovereenkomst een onderhandse akte is. Ingevolge artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, dwingend bewijs op tussen partijen van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Dit betekent dat de verklaring dat tussen partijen een aanstelling voor onbepaalde duur is overeengekomen dwingend bewijs oplevert.
4.5.
Dwingend bewijs houdt in (artikel 151 lid 1 Rv) dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat tegenbewijs leveren tegen dit dwingend bewijs mogelijk is, tenzij de wet het uitsluit. In dit geval kan Inholland tegenbewijs leveren van het dwingende bewijs dat tussen partijen een aanstelling voor onbepaalde duur is overeengekomen. Voor het slagen van tegenbewijs is het voldoende dat het door [eiser01] geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd (HR 2 mei 2003, NJ 2003/468; HR 16 maart 2007, NJ 2008/219 (Herbert/Aad).
4.6.
Inholland heeft de volgende verweren aangevoerd die als tegenbewijs beoordeeld kunnen worden. Zij stelt dat de reden voor het opnieuw ondertekenen van de overeenkomst is gelegen in het feit dat in de eerste arbeidsovereenkomst in artikel 1 geen begindatum stond vermeld. Voorts zou uit de tekst onder ‘
in aanmerking nemende’ van de tweede arbeidsovereenkomst blijken dat [eiser01] een aanstelling heeft bij Inholland voor bepaalde duur en dat daaruit volgt dat de tekst in artikel 2 dus fout is.
4.7.
Vaststaat dat in de eerste arbeidsovereenkomst onder ‘in aanmerking nemende’ staat dat de benoeming in de functie per 1 november 2020 is en dat in artikel 1 inderdaad vergeten is een datum tussen ‘
met ingang van’ en ‘
werkzaam’ te vermelden. Verder staat bij de bepaalde duur niet vermeld voor hoe lang de aanstelling is. In de tweede arbeidsovereenkomst staat vermeld dat de ingangsdatum 1 december 2020 is. Ook in deze arbeidsovereenkomst staat niet vermeld voor welke duur de aanstelling is. Opvallend is dat in beide arbeidsovereenkomsten, als ze allebei bedoeld zijn om een aanstelling voor bepaalde duur vast te leggen, er geen einddatum of benoeming van de duur van de aanstelling staat vermeld. Voor de tweede arbeidsovereenkomst is dat niet vreemd, gelet op artikel 2 waarin staat dat de aanstelling voor onbepaalde duur is. De enkele omstandigheid dat onder ‘
in aanmerking nemende’ van deze arbeidsovereenkomst staat dat [eiser01] voor bepaalde duur in dienst is bij Inholland levert nog niet direct een kenbare fout op in artikel 2 waar onbepaalde duur staat. Er wordt onder ‘
in aanmerking nemende’ slechts vastgesteld dat [eiser01] een aanstelling voor bepaalde duur heeft, hetgeen op dat moment ook zo was. In de eerste arbeidsovereenkomst stond dat overigens ook vermeld, wat feitelijk ook zo was gelet op de ingangsdatum van 1 november 2020. De kantonrechter leidt hieruit af dat vooralsnog niet gebleken is van een kennelijke fout omtrent de duur van de aanstelling in de tweede arbeidsovereenkomst, zodat dit verweer wordt gepasseerd.
4.8.
Inholland heeft voorts aangevoerd dat de bedoeling van partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst van belang is bij de uitleg daarvan. Volgens Inholland was voor beide partijen de bedoeling een aanstelling voor bepaalde duur aan te gaan. Dit zou blijken uit de vacaturetekst, de gesprekken en de eerste arbeidsovereenkomst, maar ook uit de tweede arbeidsovereenkomst gelet op de kennelijke fout in artikel 2.
4.9.
Voor de uitleg van hetgeen tussen [eiser01] en Inholland ter gelegenheid van het aangaan van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen, komt het aan op de zin die [eiser01] en Inholland in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn (de Haviltex-maatstaf), waarbij ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
4.10.
Volgens Inholland stond in de vacaturetekst dat een aanstelling voor bepaalde duur zou worden aangegaan met de mogelijkheid naar een vaste aanstelling. Dit is volgens Inholland ook zo besproken met [eiser01] . [eiser01] betwist dat in de vacaturetekst iets vermeld stond over de duur van de aanstelling en dat daarover is gesproken. Zij stelt dat haar intentie was om een langdurige arbeidsrelatie aan te gaan. De oorspronkelijke vacaturetekst is niet overgelegd, zodat daarover in deze procedure geen duidelijkheid verkregen kan worden. Wat wel vastgesteld kan worden is dat in de eerste arbeidsovereenkomst staat vermeld dat [eiser01] een aanstelling voor bepaalde duur heeft, hetgeen een indicatie is voor het standpunt van Inholland. Verder kan worden vastgesteld dat op 27 januari 2021 de tweede arbeidsovereenkomst is getekend, welke een correctie was op de eerste. [eiser01] kon niet verklaren wat de reden was van de tweede arbeidsovereenkomst. Die werd volgens haar gewoon toegezonden met het verzoek om die te tekenen. Inholland heeft daarover gesteld dat in de eerdere arbeidsovereenkomst abusievelijk niet de begindatum van de arbeidsovereenkomst stond vermeld. In de tweede arbeidsovereenkomst staat echter dat de aanstelling voor onbepaalde duur is. Inholland heeft hierover weliswaar aangevoerd dat dit een fout is, maar zoals hiervoor onder 4.7 al overwogen, wordt dat verweer gepasseerd. De begeleidende brief van 27 januari 2021 ondersteunt evenmin het standpunt van Inholland. Daarin staat slechts in algemene bewoordingen dat op grond van gemaakte afspraken de arbeidsovereenkomst wordt opgestuurd, waarin onder meer zijn opgenomen de aard van de aanstelling, de aanstellingsomvang en de inschaling. Bij het bepalen van de bedoeling van partijen kunnen, zoals onder 4.9 als maatstaf staat vermeld, gedragingen na het sluiten van de overeenkomst worden meegewogen bij de bepaling wat de bedoeling van partijen was. De brief van 6 december 2021, waarin Inholland aan [eiser01] bevestigt dat haar arbeidsovereenkomst wordt voortgezet met ingang van 1 december 2021 tot en met 30 november 2022, is mogelijk een aanwijzing van de bedoeling van Inholland, maar dit is een eenzijdige mededeling vanuit het Service Center HRM aan [eiser01] . Dat [eiser01] in medio juni 2022 heeft gevraagd om een vaste aanstelling kan als een dergelijke omstandigheid worden gezien. Echter kan niet worden uitgesloten dat [eiser01] is meegegaan in de mededelingen die vanuit Inholland zijn verstrekt. [eiser01] stelt immers het niet (meer) te weten. Al het voorgaande in samenhang bezien is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat Inholland het gevraagde tegenbewijs in deze procedure niet heeft geleverd. Dit betekent dat voorshands van het dwingende bewijs van de tweede arbeidsovereenkomst moet worden uitgegaan en [eiser01] dan ook een aanstelling heeft voor onbepaalde duur. Gesteld noch gebleken is dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd of is ontbonden, zodat de gevraagde wedertewerkstelling toewijsbaar is evenals de gevorderde loondoorbetaling. De gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging zullen voor de maand december 2022 worden toegewezen, omdat voor die maand genoegzaam vaststaat dat die salarisbetaling te laat heeft plaatsgevonden of zal plaatvinden. Voor de overige maanden worden deze (neven)vorderingen afgewezen, omdat nog niet vaststaat dat Inholland dit salaris van [eiser01] te laat zal betalen.
4.11.
De gevorderde dwangsom voor de wedertewerkstelling zal worden toegewezen, nu daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd, echter zal het totaal aan te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd zoals hierna vermeld.
4.12.
Inholland wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
1. veroordeelt Inholland om [eiser01] weder te werk te stellen in de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel van een dag dat Inholland in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 30.000,--;
2. veroordeelt Inholland om aan [eiser01] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het verschuldigde salaris voor december 2022 ten bedrage van € 5.325,98 bruto, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het bruto salaris van de maand december 2022;
3. veroordeelt Inholland om aan [eiser01] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het verschuldigde salaris ten bedrage van € 5.325,98 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 januari 2023 tot het moment waarop de bodemrechter in de aanhangig te maken bodemprocedure zal hebben beslist;
4. veroordeelt Inholland in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op € 964,18, waarvan € 747,00 als het aan de gemachtigde van [eiser01] toekomende salaris;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. N.F.H. van Eijk en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2022.