Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank heeft ter zitting geen gebruik kunnen maken van een beëdigde tolk in de Arabische taal,Tunesisch, nu ondanks verschillende pogingen daartoe van de griffie van de rechtbank geen beëdigde tolk beschikbaar of bereid was om op 21 december te tolken. De rechtbank heeft vervolgens de tolk Z. Hamidi verzocht om te tolken. De tolk Z. Hamidi is onder meer registertolk in de Arabische taal, Marokkaans en Algerijns. Ter zitting heeft hij verklaard dat het tolken in de Arabische taal, Tunesisch niet veel verschilt van het tolken in de Arabische taal Marokkaans en Algerijns. De rechtbank heeft deze tolk ter zitting alsnog beëdigd. Het is de rechtbank niet gebleken van enige tekortkoming in de communicatie met eiser of van enig onbegrip van wat ter zitting is besproken. Dit is door eiser of zijn gemachtigde ter zitting ook niet naar voren gebracht.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid Vw;
3
3i. te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
En als lichte gronden staat in de maatregel vermeld dat eiser:
4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
4. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3h en 3i laten vallen alsmede de lichte grond 4b. Alle overige gronden heeft verweerder gehandhaafd.
5. Verweerder heeft ter zitting de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, onder 1°. laten vallen, omdat eiser tot dusver niet in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure. Verweerder heeft wel gehandhaafd dat eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, onder 2°.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de bewaringsmaatregel niet heeft kunnen baseren op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Eiser bevond zich op het moment van opleggen van de maatregel immers niet reeds in bewaring in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Nu de drie in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw genoemde voorwaarden cumulatief zijn geformuleerd, en niet is voldaan aan voorwaarde (1°), concludeert de rechtbank dat de c-grond onterecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd.
7. Ten aanzien van de grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw, heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de bewaring ook niet op deze grondslagen kan worden gebaseerd. Niet is gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling en waarom de bewaring noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Voor wat betreft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen refereert eiser zich aan het oordeel van de rechtbank.
8. Op grond van artikel 5.1c, eerste lid, van het Vbis de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, aanwezig, indien de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb zich voordoen. Op grond van artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb, is de grond voor bewaring bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onder b, van Vw aanwezig, indien door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb voordoen.
9. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e en 3f aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Verweerder heeft in de motivering van de maatregel terecht opgemerkt dat eiser niet op juiste wijze de Europese Unie, namelijk met een visum, is binnengekomen. Eiser heeft zich verder aan het toezicht onttrokken door de beslissing op zijn in Nederland ingediende asielverzoek niet af te wachten en met onbekende bestemming te vertrekken op 11 juni 2022. Daarnaast is aan eiser op 28 juni 2022 een terugkeerbesluit opgelegd waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Eiser werkt voorts ook niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en heeft in verband met zijn aanvraag om toelating ook onjuiste of tegenstrijdige gegevens verstrekt met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit. Gebleken is dat eiser in België andere identiteitsgegevens heeft opgegeven dan in Nederland. Verder heeft hij wisselend verklaard over waar zijn paspoort zou zijn en heeft hij geen enkele aantoonbare inspanning verricht tot het verkrijgen van identificerende documenten. Nu eiser heeft verklaard dat hij bewust zijn paspoort heeft achtergelaten omdat hij wist dat zijn paspoort hem kon benadelen tijdens zijn asielprocedure heeft eiser zich zonder noodzaak ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten.
10. Deze zware gronden tezamen acht de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en voldoende voor inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en sub b, van de Vw. Omdat eiser geen document ter staving van zijn gestelde identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, zijn de identiteit en nationaliteit van eiser met onvoldoende zekerheid bekend zodat ook de omstandigheid genoemd in artikel 59b, eerste lid, aanhef en sub a, van de Vw zich voordoet.
11. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
12. De rechtbank overweegt tenslotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.