ECLI:NL:RBDHA:2022:1424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
09/837013-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, bedreiging en misbruik van persoonsgegevens met vrijspraak voor belaging

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting, bedreiging en het misbruik van identificerende persoonsgegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 mei 2019 [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood, door dreigende woorden te uiten tegen [slachtoffer 2]. Daarnaast heeft de verdachte op 28 augustus 2017 opzettelijk en wederrechtelijk de persoonsgegevens van [slachtoffer 3] gebruikt om zijn identiteit te verhullen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 maart 2018 tot en met 28 maart 2018 [slachtoffer 4] heeft opgelicht door haar te misleiden met valse voorwendselen, wat resulteerde in een afgifte van €10.000,-. Eveneens heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2013 tot en met 6 januari 2014 [slachtoffer 5] heeft opgelicht voor een bedrag van €16.645,-. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de belaging van [slachtoffer 2], omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 1 jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/837013-21
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.G. Peters naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 februari 2022 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Leiden en/of Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door tegen [slachtoffer 2] te zeggen: "als er wat met mij gebeurd ga ik je slopen en dat ventje van je. [slachtoffer 1] zal ik de strot afsnijden" en/of "Als ik nog een keer op internet verhalen zie pleur ik alles vol, als ik hem zie vermoord ik hem, die graftak. Als ik nog een onbekend belletje van hem krijg sloop ik hem", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem, en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, te weten de naam van [slachtoffer 3] heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en/of de identiteit van die [slachtoffer 3] te verhelen en/of misbruiken, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan en welk gebruik erin bestond dat hij, verdachte, de gegevens van die [slachtoffer 3] heeft opgenomen in een SMS-bericht gericht aan [naam 1] ;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 18 maart 2018 tot en met 28 maart 2018 te Voorhout, gemeente Teylingen, en/of Noordwijk, althans.in Nederland, met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
-door een of meer listige kunstgrepen en/of
-door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen (in totaal EUR 12.000,-), althans enig goed, immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk, valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat:
-hij pillen voor haar zou regelen en/of
-hij geld nodig had om advocaatkosten en/of een belastingschuld te betalen en/of
-hij het door hem, verdachte, geleende geld zou terugbetalen en/of dat hij daartoe geld had overgemaakt vanaf zijn Spaanse bankrekening,
waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 maart 2013 tot en met 6 januari 2014 Drachten, gemeente Smallingerland, en/of Leiden, althans in Nederland, met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
-door een of meer listige kunstgrepen en/of
-door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 5]
, althans (een) ander(en)heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen (in totaal ongeveer EUR 35.255,-) en/of een of meer telefoons, althans enig goed, en/of tot het aangaan van een of meer schuld(en), bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnementen, immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk, valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 5]
, althans (een) ander(en)gezegd dat:
-hij geld nodig had om een hypotheekschuld en/of belastingschuld te betalen en/of schulden af te lessen bij mensen in het criminele circuit en/of
-hij het door hem, verdachte, geleende geld zou terugbetalen, waardoor die [slachtoffer 5]
, althans (een) ander(en)werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij in of omstreeks de periode 12 September 2017 tot en met 20 mei 2019, te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en/of Leiden, .althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door veelvuldig te bellen en/of berichten te sturen en/of kaarten en/of brieven te schrijven en/of haar te volgen naar haar werk en/of woning en/of ongevraagd naar haar woning te komen en/of briefjes door de brievenbus te doen, met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging van de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte eerder is veroordeeld voor oplichting van [naam 1] en dat het sms-bericht waar feit 2 op ziet, onderdeel was van de ‘listige kunstgrepen’ waarmee Van Egmond werd opgelicht. Hierdoor is volgens de raadsman sprake van meerdaadse samenloop en is de verdachte al voor dit feit veroordeeld.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vervolging ten aanzien van feit 2 een vervolging is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij die toetsing moet worden gelet op de juridische aard van de feiten enerzijds en de gedraging van de verdachte anderzijds.
De rechtbank overweegt dat de strafbaarstelling in artikel 231b Sr een andere strekking heeft dan de strafbaarstelling in artikel 326 Sr. De rechtsgoederen ter bescherming waarvan deze delictsomschrijvingen strekken zijn van andere aard. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de gedraging zoals ten laste is gelegd onder feit 2 nog niet eerder ter beoordeling aan de strafrechter is voorgelegd. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de strafvervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat het onderdeel “
Als ik nog een keer op internet verhalen zie pleur ik alles vol”niet bedreigend is, dus dat dit onderdeel niet bewezen kan worden verklaard. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de officier van justitie worden ingegaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd. Hij heeft zich met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat deze feiten kunnen worden bewezenverklaard. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman geconcludeerd dat er sprake is geweest van een zekere mate van belaging, hoewel de aangifte wel ingekleurd lijkt te zijn. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de raadsman worden ingegaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019150576, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, basisteam Kaag en Braassem, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 544).
4.3.1.
Bedreiging (feit 1)
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , opgemaakt op 15 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 324-325):
Plaats delict: Rhoon, binnen de gemeente Albrandswaard
Op 6 mei 2019 werd [slachtoffer 2]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] )weer gebeld op haar telefoon door een anoniem nummer. Toen zij opnam hoorde ze dat het [verdachte] weer was. In dit gesprek zei [verdachte] dat hij mij de strot zou afsnijden. [slachtoffer 2] heeft het telefoongesprek opgenomen en mij laten horen. Ik hoorde toen inderdaad dat hij zei: “Als er met mij wat gebeurt, ga ik je slopen en dat dat ventje van je, [slachtoffer 1] , zal ik de strot afsnijden.” Ook hoorde ik hem zeggen in dit telefoongesprek: “Als ik hem zie vermoord ik hem, die graftak. Als ik nog een onbekend belletje van hem krijg, sloop ik hem.” Door deze woorden voelde ik mij bedreigd.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 327 t/m 329):
Ik deed onderzoek naar een telefoongesprek tussen [slachtoffer 2] en een man die zij kent als [verdachte] . Letterlijke gespreksweergave:
Hij: (...) “Over je vriendje [slachtoffer 1] (…) Laat die kankerlijer één keer bellen, echt? Als ik hem zie vermoord ik hem. Zeg dat maar tegen hem. En anders mot die zo stoer zijn om me zelf te bellen. Die graftak! (…) Ja prima, nog één keer een onbekend belletje van hem, zeg dat maar. Want ik SLOOP hem (...) Als ik nog één keer te maken heb met dat tyfusventje van je, dan snij ik zijn strot open. Onthoud dat heel goed.” (…) Maar ik zeg het. [slachtoffer 1] . Als die huichelaar mij nog een keer lastigvalt dan sloop ik hem. Zeg dat maar tegen hem.”
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 februari 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 6 mei 2019 een gesprek heb gevoerd met [slachtoffer 2] . De dingen die in de tenlastelegging staan, heb ik gezegd tegen haar. Het klopt dat ik tegen [slachtoffer 2] heb gezegd dat zij het tegen hem moest zeggen. Ik wist dat hij het te weten zou komen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 6 mei 2019 in een telefoongesprek met [slachtoffer 2] de in de tenlastelegging genoemde woorden heeft geuit en dat die gericht waren tegen de aangever [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van bedreiging van de aangever nu de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op had. De bedreiging is immers niet tegen de aangever zelf geuit en hij kon ook niet weten dat het telefoongesprek werd opgenomen. De bedreigingen die geuit werden waren daarbij ook steeds voorwaardelijk, in de zin dat hij wilde dat de aangever zou stoppen met hem te belagen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees op het genoemde misdrijf kon ontstaan. Daarbij komt dat het opzet van de dader gericht moet zijn op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de geuite bewoordingen een bedreigend karakter. De er bij sommige van de uitlatingen een voorwaarde wordt gesteld, doet niet af aan het bedreigende karakter van de uitingen. Door deze woorden te uiten kon bij de aangever in redelijkheid de vrees ontstaan dat de verdachte hem wat aan zou doen. Het opzet van de verdachte was ook gericht op het ontstaan van die vrees. Dat de verdachte de bewoordingen niet rechtstreeks tegen de aangever heeft gezegd, doet daaraan niet af. Door deze bewoordingen tegen [slachtoffer 2] te zeggen, terwijl de verdachte wist dat zij en de aangever (veelvuldig) contact hadden met elkaar, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn uitlatingen de aangever zouden bereiken, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Dit blijkt ook wel uit de omstandigheid dat de verdachte tijdens het telefoongesprek meerdere keren tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Zeg dat maar tegen hem”, waarmee de verdachte de aangever bedoelde.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onderdeel “
Als ik nog een keer op internet verhalen zie pleur ik alles vol”naar zijn aard niet bedreigend is. Daarvan zal de verdachte worden vrijgesproken.
4.3.2.
Wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens (feit 2)
Opgave bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 februari 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , opgemaakt op 12 februari 2018 (p. 331 en 332).
4.3.3.
Oplichting [slachtoffer 4] (feit 3)
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van [aangever] opgemaakt op 20 november 2018, voor zover inhoudende (p. 340 en 341):
Hij deed aangifte en verklaarde over het incident dat plaatsvond op diverse locaties in de provincie Zuid-Holland tussen 18 maart 2018 en 28 maart 2018.
[slachtoffer 4] is door [verdachte] ingepalmd met als doel haar financieel op te lichten. Ik vond in haar portemonnee een handgeschreven contract tussen haar en [verdachte] . Hierin stond te lezen dat [slachtoffer 4] hem op 28 maart 2018 € 12.500,00 had geleend en dat hij dit haar de volgende dag op 29 maart 2018 weer zou terugbetalen. Dit heeft hij nooit gedaan. Nadat ik had ingelogd op [slachtoffer 4] haar bankrekening zag ik inderdaad dat er ruim € 12.000,00 weg was van haar spaarrekening. Ik heb toegang weten te krijgen tot haar iCloud. Ik heb schermafbeeldingen gevonden van gesprekken tussen [slachtoffer 4] en [verdachte] .
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 april 2019, voor zover inhoudende (p. 347):
Op de schermafbeeldingen was de naam [verdachte] te lezen. Bij een van de gesprekken werd door de aangever vermeld dat deze van 22 maart 2018 zouden zijn.
[verdachte] schreef:
Goed we vergeten mijn gederfde inkomsten en kort geding!!!!!
Wil je me tot maandag wel even helpen met mijn advocaatkosten ????
De kosten zijn 3 uur.
Heb geld overgemaakt vanuit Spanje. Dat is er maandag.
Er waren nog een aantal schermafdrukken van andere gesprekken tussen [verdachte] en [slachtoffer 4] .
Berichten [verdachte] :
[verdachte] beloofde maandag 3000 terug te geven.
Later schrijft hij dat er geld vanuit Spanje wordt overgeschreven.
3. Het geschrift, te weten rekeningafschriften van de rekening van [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende (p. 373 en 376):
Boekdatum Omschrijving Bedrag af
[betaalverkeer]
HERENSTRAAT 70 VOORHOUT ,PAS035
[betaalverkeer]
LINDENPLEIN 6 NOORDWIJK ,PAS035
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 februari 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat [slachtoffer 4] geldbedragen heeft verstrekt aan mij. Het ging niet om € 12.000,00, maar om € 10.000,00. Ze wilde medicatie hebben. Die pillen zou ik regelen en daarvoor heeft ze mij betaald. Dat was in totaal € 2.000,00, maar ze heeft meer gepind voor de schulden die ik had. Ik had gezegd dat ik belastingschulden had en problemen met de hypotheek. Dat was niet zo. Het maken van advocaatkosten speelde toen niet. Ik heb haar dit verteld uit angst dat ze het anders niet zou doen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft opgelicht. De verdachte heeft tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij advocaatkosten en belastingschulden had en deze moest (af)betalen en dat hij het geleende geld de volgende dag zou terugbetalen. Hij vertelde [slachtoffer 4] daarbij dat hij geld had overgemaakt vanaf zijn Spaanse bankrekening. Uit de eigen verklaring van de verdachte blijkt dat dit leugens waren om [slachtoffer 4] geld afhandig te maken. De rechtbank is van oordeel dat dit alles bij elkaar maakt dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag. Dat de verdachte een lening bij [slachtoffer 4] had afgesloten en daartoe een schuldbekentenis heeft ondertekend, maakt dit niet anders. [slachtoffer 4] is de lening immers aangegaan onder valse voorwendselen.
De verdachte heeft verklaard dat ongeveer € 2.000,00 van de € 12.000,00 die hij van [slachtoffer 4] heeft ontvangen was bedoeld voor pillen die hij voor haar zou regelen. Nu uit de WhatsApp-berichten tussen [slachtoffer 4] en de verdachte blijkt dat er daadwerkelijk wordt gesproken over het regelen van pillen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft opgelicht voor het ten laste gelegde bedrag van € 12.000,00. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft bewogen tot afgifte van een bedrag van € 10.000,00.
4.3.4.
Oplichting [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (feit 4)
Opgave bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft het feit zoals bewezen zal worden verklaard namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman - na de wijziging van de tenlastelegging - geen algehele vrijspraak bepleit. De rechtbank gaat hierna in op hetgeen door de raadsman is aangevoerd. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 februari 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] mede namens [slachtoffer 6] , opgemaakt op 6 juli 2018 (p. 394 t/m 397);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 april 2019 (p. 449 t/m 452);
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigen bewezen dat de verdachte [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft opgelicht. De verdachte heeft tegen [slachtoffer 5] gezegd dat hij geld nodig had om een hypotheekschuld en een belastingschuld te betalen. Daarnaast heeft hij gezegd dat hij het geleende geldbedrag terug zou betalen. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat dit leugens waren om [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] geld afhandig te maken. De rechtbank is van oordeel dat dit alles bij elkaar maakt dat de verdachte met een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] voor een bedrag van € 16.645,00 heeft opgelicht.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het bewegen van [slachtoffer 5] tot het afgeven van telefoons en het aangaan van schulden, bestaande uit het afsluiten van telefoonabonnementen. De rechtbank overweegt hiertoe dat wel is vast te stellen dat [slachtoffer 5] meerdere telefoonabonnementen voor de verdachte heeft afgesloten, maar niet kan worden vastgesteld dat zij hiertoe is bewogen door het aanwenden van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels. Uit het dossier blijkt namelijk dat [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij telefoonabonnementen voor de verdachte heeft afgesloten, omdat de verdachte haar had verteld dat hij schulden had in het criminele circuit en deze schulden met dure telefoons moest aflossen. [slachtoffer 5] moest bij het afsluiten van de telefoonabonnementen ook een verzekering afsluiten, zodat de telefoons verzekerd waren tegen diefstal. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij (gok)schulden had in het criminele circuit. Niet kan worden vastgesteld dat dit in strijd met de waarheid was. Gelet daarop kan evenmin worden vastgesteld dat [slachtoffer 5] door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot het afsluiten van de telefoonabonnementen en dat de verdachte zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
4.3.5.
Vrijspraak belaging (feit 5)
De rechtbank is met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr van belang is dat wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk is gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer. Daarbij kan worden gelet op de aard, de duur en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en vrijheid van de aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De tenlastegelegde periode vangt aan op 12 september 2017. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij in die periode een relatie had met de aangeefster, maar dat hij dit blijkbaar verkeerd heeft ingeschat. Hij heeft verklaard dat er in de tenlastegelegde periode meerdere keren contact is geweest tussen hem en de aangeefster, waarbij er ook contact op initiatief van de aangeefster is geweest. Ter onderbouwing heeft de raadsman een foto van 24 maart 2018 overgelegd, waarop de verdachte en de aangeefster te zien zijn in een discotheek. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij de aangeefster op dat moment ten huwelijk vroeg. Uit het dossier blijkt verder dat op 10 januari 2019 een stopgesprek heeft plaatsgevonden met de verdachte. Op die datum heeft de verdachte een bericht gestuurd aan de aangeefster waarin hij meldde dat hij haar voor het laatst een bericht stuurde, omdat de politie hem gezegd had dat hij direct moest stoppen met het lastigvallen van de aangeefster. Op 6 mei 2019 hebben er twee telefoongesprekken plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. Behalve de telefoongesprekken op 6 mei 2019 blijkt verder niet uit het dossier van enig onderling contact vanaf 10 januari 2019 tot het einde van de tenlastegelegde periode.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte voor het stopgesprek op 10 januari 2019 duidelijk was dat de aangeefster gedurende die hele periode geen contact meer met hem wilde. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt namelijk dat de aangeefster voor die datum ook zelf contact met de verdachte zocht. Bij die stand van zaken blijft onduidelijk in hoeverre de gedragingen van de verdachte kunnen worden gezien als een
wederrechtelijkeinbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De contacten in de periode van 10 januari 2019 tot 20 mei 2019, waarvan wel duidelijk is dat de aangeefster die niet wilde, zijn onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een
stelselmatigeinbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het tweemaal telefonisch contact opnemen met de aangeefster is daarvoor onvoldoende.
Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de hem onder 5 ten laste gelegde belaging.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 6 mei 2019 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegen [slachtoffer 2] te zeggen: "dat ventje van je, [slachtoffer 1] , zal ik de strot afsnijden" en "als ik hem zie vermoord ik hem, die graftak. Als ik nog een onbekend belletje van hem krijg sloop ik hem";
2.
hij op 28 augustus 2017 te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, te weten de naam van [slachtoffer 3] heeft gebruikt met het oogmerk om de identiteit van die [slachtoffer 3] te misbruiken, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan en welk gebruik erin bestond dat hij, verdachte, de gegevens van die [slachtoffer 3] heeft opgenomen in een SMS-bericht gericht aan [naam 1] ;
3.
hij in de periode
van18 maart 2018 tot en met 28 maart 2018 te Voorhout en Noordwijk, althans in Nederland, met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (in totaal EUR 10.000,-), immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat:
-hij geld nodig had om advocaatkosten en een belastingschuld te betalen en
-hij het door hem, verdachte, geleende geld zou terugbetalen en dat hij daartoe geld had overgemaakt vanaf zijn Spaanse bankrekening,
waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in de periode
van1 maart 2013 tot en met 6 januari 2014 Drachten, gemeente Smallingerland, met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 5], heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (in totaal EUR
16.645,-, immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 5] , gezegd dat:
-hij geld nodig had om een hypotheekschuld en belastingschuld te betalen en
-hij het door hem, verdachte, geleende geld zou terugbetalen,
waardoor die [slachtoffer 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals ook is geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft hij verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen strafzaken moeten worden berecht. De raadsman heeft geconcludeerd dat de eis van de officier van justitie redelijk is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft de slachtoffers met leugens zover gekregen dat zij hem grote geldbedragen hebben gegeven. Het ging hierbij om kwetsbare slachtoffers van wie de verdachte misbruik heeft gemaakt. Hij heeft zichzelf bevoordeeld en daarmee andere personen in grote problemen gebracht, zowel financieel als emotioneel. Daarnaast heeft de verdachte misbruik gemaakt van identificerende persoonsgegevens van zijn advocaat [slachtoffer 3] om een ander geld afhandig te maken. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] . Hiermee heeft hij [slachtoffer 1] angst aangejaagd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 januari 2022, waaruit blijkt dat hij eerder in 2019 is veroordeeld voor twee oplichtingen en witwassen. De rechtbank zal daarom rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 14 december 2021. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen. De verdachte heeft in de afgelopen twee jaar een kentering in zijn leven laten zien. Begin 2020 kreeg hij een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht, begeleiding en behandeling opgelegd. Dit traject verloopt voorspoedig. Vooralsnog ziet de reclassering vooral een positieve ontwikkeling bij de verdachte op alle leefgebieden en acht de reclassering een verlenging of het opnieuw stellen van eventuele bijzondere voorwaarden niet nodig. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft geadviseerd om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het zal de positieve ontwikkeling bij de verdachte belemmeren en hij zal dan wederom zonder hulpverlening c.q. huisvesting komen te zitten. Dit kan recidiveverhogend werken. De reclassering acht de verdachte in staat een werkstraf uit te voeren. De rechtbank zal dit advies in aanmerking nemen bij de straftoemeting.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de verdachte op 3 juni 2019 voor de eerste keer is verhoord in deze zaak en op diezelfde datum in verzekering is gesteld. In deze strafzaak is niet binnen twee jaar nadien vonnis gewezen, zodat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met ruim een half jaar is overschreden. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in matigende zin verdisconteren in de straf.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de ernst van de feiten, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Nu de feiten langer geleden plaats hebben gevonden, uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit en de reclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte in de afgelopen twee jaar een kentering in zijn heeft leven laten zien, zal de rechtbank, mede om de positieve ontwikkelingen die zich in het leven van de verdachte voordoen niet te doorkruisen, wat de onvoorwaardelijk op te leggen straf betreft kiezen voor een andere strafmodaliteit, te weten een taakstraf. Gelet op het feit dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van belaging, legt zij een lagere taakstraf op dan de officier van justitie heeft geëist. Bij het bepalen van de hoogte van deze taakstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de hiervoor bedoelde redelijke termijn. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen. De hieraan te verbinden proeftijd zal de rechtbank stellen op één jaar, gezien de wat langere tijd die is verstreken sinds het plegen van de feiten en de hiervoor genoemde gunstige andere factoren.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van één jaar en passend en geboden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 12.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding van de proceskosten van € 746,00.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 24.318,83 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 23.318,83 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De officier van justitie heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partij afgewezen moeten worden, althans dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hun vordering. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van verjaring, nu artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een vordering verjaart na vijf jaar nadat er bekendheid is met de schade en de aansprakelijke persoon.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Volgens artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Uit het tweede lid van artikel 51f Sv volgt dat indien de hiervoor genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zich kunnen voegen diens erfgenamen zich ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering.
De vordering van [aangever]
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De benadeelde partij heeft gesteld dat er een causaal verband is tussen het feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld (oplichting) en het overlijden van [slachtoffer 4] . De vordering is door de verdediging gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken niet is vast te stellen dat [slachtoffer 4] is komen te overlijden ten gevolge van de bewezen verklaarde oplichting. Het zou nader onderzoek vergen om dit vast te kunnen stellen en dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Hierdoor komt de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering toe. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het voorgaande brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
De vordering van [slachtoffer 5]
Gelet op artikel 3:310, vierde lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbare feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen. De verjaringstermijn voor het misdrijf oplichting is gesteld op 12 jaren, terwijl het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in de periode 2013-2014. Het recht tot strafvordering, en daarmee de vordering van de benadeelde partij, is dus nog niet verjaard.
Materiële schade
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘Vodafone, KPN, Premie Geek Squad Protect & Support Telefoon en Diverse kosten’ wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde onderdeel waarop dit gedeelte van de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘Overboekingen Western Union en Overboekingen naar [rekeningnummer] ’ wordt de benadeelde partij daarin eveneens niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de rechtbank niet kan vaststellen dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Uit het procesdossier blijkt dat de aan de verdachte verstrekte bedragen toebehoorden aan [slachtoffer 6] . De vordering tot schadevergoeding is ingediend door [slachtoffer 5] , terwijl uit de vordering niet blijkt dat deze mede namens (de erfgenamen van) [slachtoffer 6] is ingediend. De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat ook aan [slachtoffer 5] rechtstreeks schade is toegebracht, omdat er een vordering van de erfgenamen van [slachtoffer 6] op haar rust. Dit is namens de benadeelde partij echter verder niet onderbouwd, terwijl het door de verdediging gemotiveerd is betwist. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen dat aan [slachtoffer 5] rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan weliswaar worden vastgesteld dat de benadeelde partij gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde feit, maar namens de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Namens de benadeelde partij is dit niet met concrete gegevens onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het immateriële deel van de vordering daarom ook niet-ontvankelijk verklaren. Ook hiervoor geldt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Proceskostenveroordeling benadeelde partij
Het voorgaande brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 231b, 285 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan
ten aanzien van feit 3:
oplichting
ten aanzien van feit 4:
oplichting, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
160 (honderdzestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
80 (tachtig) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) MAANDEN;
bepaalt dat die straf
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
één jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij [aangever] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2022.