ECLI:NL:RBDHA:2022:14222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
AWB 20/9453 en 20/9454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Egyptische nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. De aanvraag werd op 23 januari 2020 ingediend, maar op 7 april 2020 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bezwaar van eiser werd op 25 november 2020 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 april 2021 werd het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn inkomen uit de VOF van een pizzeria. Eiser heeft verschillende stukken ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft. De rechtbank concludeerde dat de wijze waarop de vennootschap is ingericht en de onduidelijkheid over de inkomsten van eiser, niet voldoen aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was en dat de bestreden besluiten niet onrechtmatig waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/9453 en AWB 20/9454
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [1972] , van Egyptische nationaliteit, eiser/verzoeker, V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Verwers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 23 januari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [A] , [B] en S. Kabeli (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek geschorst, om eiser in de gelegenheid te stellen een nadere schriftelijke onderbouwing te geven, waaruit blijkt dat hij structureel inkomen ontvangt vanuit de VOF [pizzeria] (verder: de pizzeria). Ieder geval moet eiser daartoe zijn bankafschriften en de boekhoudkundige stukken van de pizzeria overleggen.
Eiser heeft op 13 mei 2021 nadere schriftelijke stukken ingebracht. Verweerder heeft op
15 juni 2021 hierop gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 5 juli 2021 een nadere reactie voorzien van boekhoudkundige stukken toegestuurd. Hierin heeft verweerder aanleiding gezien om op 11 augustus 2021 te verzoeken om een nadere aanhouding van het beroep, zodat verweerder eiser kan horen en een aanvullend besluit kan nemen. De rechtbank heeft hiermee ingestemd.
Op 23 november 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit (het bestreden besluit 2) genomen. De nadere stukken van eiser en wat tijdens de hoorzitting is verklaard, hebben verweerder geen aanleiding geven om zijn eerdere standpunt te herzien. Eiser heeft op
7 januari 2022 en 14 maart 2022 een nadere reactie voorzien van stukken ingebracht.
Het beroep is vervolgens opnieuw ter zitting behandeld op 25 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [A] en I. Gohar Basta (tolk). Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiser op grond van artikel 8:81, vierde lid, juncto artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht zijn tegen het bestreden besluit 2. Het bestreden besluit 2 betreft namelijk een aanvulling op het bestreden besluit 1.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) om in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft namelijk met de overgelegde stukken niet aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Weliswaar is hij per 1 januari 2020 toegetreden tot de VOF van de pizzeria, maar de wijze waarop dit vorm is gegeven roept bij verweerder veel vragen op. Zo is de inbreng van eiser niet gelijk aan die van de andere vennoot [A] (hierna: [A] ), maar verdelen zij blijkens de vennootschapsovereenkomst de winst wel gelijkwaardig. Het is verweerder onduidelijk wat de zakelijke beweegredenen van [A] hierbij zijn geweest. Verweerder krijgt hierdoor de indruk dat sprake is van een constructie. Bovendien is niet aangetoond dat de vennootschapsovereenkomst in de praktijk ook daadwerkelijk tot een gelijke beloning tussen de twee vennoten leidt. De door eiser in beroep nader ingebrachte stukken en zijn verklaring tijdens de hoorzitting leiden voor verweerder niet tot een andere conclusie. Verweerder ziet hierin een bevestiging van de ongelijke positie en beloning tussen eiser en [A] . De suggestie vanuit de vennootschapsovereenkomst dat sprake is van gelijkwaardige vennoten, is dan niet meer dan een constructie. Dan kunnen de werkzaamheden van eiser niet als zelfstandige arbeid worden aangemerkt, aldus verweerder.
3. Eiser heeft in beroep hiertegen allereerst aangevoerd dat verweerder miskent dat hij een aanvraag langdurige ingezetene heeft gedaan, waarbij de toets minder streng is dan op grond van het Vb.
4. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt daartoe vast dat eiser op 23 januari 2020 een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ heeft aangevraagd. Dat eiser een verblijfsvergunning langdurig EU-ingezetene in Italië heeft, doet niet af aan de wettelijke vereisten voor toekenning van de gevraagde reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Deze vereisten staan vermeld in artikel 3.30 van het Vb en zijn nader uitgewerkt in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire. De verwijzing van eiser naar het arrest van het Europees Hof van Justitie van 3 oktober 2019 (ECLI:EU:C:2019:830) kan hem hierbij niet baten. In dit arrest ging het namelijk om het verkrijgen van de status als langdurig ingezetene en niet om een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ’arbeid als zelfstandige’.
5. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij voldoende middelen van bestaan genereert uit de pizzeria en dat hij daarmee voldoet aan het middelenvereiste. Van een beroep op de openbare kas zal dan geen sprake zijn. Verder heeft eiser erop gewezen dat het aan [A] zelf is om te bepalen wat hij met zijn onderneming doet, dat Marwagi goede redenen heeft om eiser medevennoot te maken in plaats van werknemer en dat de keuze van Marwage niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Voorts heeft eiser gewezen op zijn ruime ervaring als mede-eigenaar van een andere pizzeria, waardoor zijn inbreng in de VOF substantieel is.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als zelfstandige arbeid verricht en dat hij uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Weliswaar is eiser op papier als medevennoot toegetreden tot de VOF van de pizzeria, maar verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet is gebleken dat eiser in de praktijk ook zodanig arbeid verricht en dat hij overeenkomstig de vennootschapsovereenkomst voldoende middelen van bestaan ontvangt vanuit de VOF. Daartoe is doorslaggevend dat het niet te verifiëren is dat wat in de vennootschapsovereenkomst is bepaald, in de praktijk ook wordt uitgevoerd. Zo heeft eiser geen eigen vermogen ingebracht in de VOF, maar deelt hij blijkens de vennootschapsovereenkomst voor 50% mee in de winst. In 2020 heeft [A] echter meer dan 50% van zijn winstaandeel aan de onderneming onttrokken, zodat het winstaandeel van 50% voor eiser nooit volledig tot uitbetaling kan zijn gekomen. Dat [A] eiser het ontbrekende winstaandeel heeft terugbetaald, heeft eiser niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Verder is onduidelijk wat eiser precies aan inkomsten heeft ontvangen uit de onderneming. Hij stelt namelijk dat hij zijn inkomsten deels op zijn bankrekening en deels in contant heeft ontvangen. Niet te verifiëren is of de contante opnames vanuit de onderneming ook daadwerkelijk aan eiser zijn uitbetaald. Nu niet vast te stellen is dat eiser als zelfstandige arbeid verricht én hij daarmee voldoende middelen van bestaan verwerft, voldoet hij niet aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Al om deze reden heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen. De rechtbank laat de overige geschilpunten daarom verder onbesproken.
7. Eiser heeft in beroep ook aangevoerd dat sprake is van schending van de hoorplicht. Volgens eiser kan, gelet op de hoeveelheid stukken die hij in bezwaar heeft ingebracht en de vraagtekens die dat bij verweerder opriep, geen sprake zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in de bezwaarfase is dat er voor verweerder een hoorplicht bestaat. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag verweerder echter afzien van het horen in bezwaar, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser hiertegen in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Eiser heeft in de bezwaarfase namelijk niet de stukken overgelegd waarmee hij heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan verwerft.
9. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de bestreden besluiten onrechtmatig is. Naar aanleiding van de schorsing ter zitting heeft verweerder onverplicht een nadere hoorzitting gehouden en een aanvullend besluit genomen op de nader ingebrachte stukken. Daaruit volgt niet dat de bestreden besluitvorming onrechtmatig is. Gelet op het voorgaande, kan de bestreden besluitvorming de rechterlijke toets doorstaan. Het beroep is ongegrond.
10. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.