In deze zaak heeft eiser op 27 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Op 5 januari 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op de aanvraag beslist. Eiser heeft bij brief van 8 februari 2021 laten weten dat hij het beroep handhaaft. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat met de inwilliging van de asielaanvraag eiser heeft bereikt wat hij beoogde, waardoor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer beoordeeld hoeft te worden. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris op 5 januari 2021 heeft erkend dat eiser recht heeft op de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442. Eiser heeft echter geen procesbelang meer, aangezien deze dwangsom op 30 maart 2021 al aan hem is betaald.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om een uitspraak te doen over de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, welke zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.