ECLI:NL:RBDHA:2022:1421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
09/767202-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs van dwang of uitbuiting

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel van zijn vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vriendin heeft geholpen met haar werkzaamheden in de prostitutie en heeft meegeprofiteerd van haar opbrengsten, maar kon niet bewijzen dat hij dwangmiddelen heeft aangewend zoals vereist in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 30 november 2021 en 14 februari 2022. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden verklaard en een gevangenisstraf van 42 maanden zou krijgen, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en zijn vriendin consistent waren en dat er geen bewijs was voor de aanwending van dwangmiddelen of een uitbuitingssituatie.

De rechtbank concludeerde dat de vriendin van de verdachte, die al voor de relatie in de prostitutie werkte, vrijwillig haar werkzaamheden verrichtte en dat er geen sprake was van een ongelijkwaardige relatie. De verdachte had geen bepalende rol in haar werkzaamheden en de vriendin had zelf de controle over haar verdiensten. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de beschuldigingen van mensenhandel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767202-21
Datum uitspraak: 28 februari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 november 2021 (pro forma) en 14 februari 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 14 februari 2022 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 februari 2022 - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 17
augustus 2021 te 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland
A)
een ander of anderen, te weten [vriendin] (telkens) door dwang, geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere
feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van
een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het
oogmerk van seksuele uitbuiting van [vriendin] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en)
enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of
moest vermoeden dat die [vriendin] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst
van haar, [vriendin] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van
die ander, te weten [vriendin] (sub 6°),
welke handelingen bestaan uit het
- aangaan van een (liefdes)relatie met die [vriendin] en/of misbruik maken van zijn
(liefdes)relatie met [vriendin] en/of
- seksadvertentie(s) (op kinky.nl en/of seksjobs.nl) online zetten en/of
beheren en/of opwaarderen en/of
- prostitutieklanten voor [vriendin] regelen en/of contact met prostitutieklanten
van [vriendin] hebben en/of onderhouden en/of [vriendin] naar klanten vervoeren en/of
- die [vriendin] controleren en/of in de gaten houden en/of
- tikkies naar prostitutieklanten van [vriendin] te sturen en/of
- benodigdheden voor de prostitutie (condooms en/of glijmiddel) aanschaffen
en/of
- een of meer hotelkamer(s) en/of woning(en) regelen voor onder meer de
ontvangst van prostitutieklanten en/of webcamseks door [vriendin] en/of
- gebruik maken van de bankrekening en/of bankpas van [vriendin] en/of
- misbruik maken van de omstandigheid dat [vriendin] geen eigen woonruimte had
en/of geen steunend sociaal netwerk en/of
- misbruik maken van de omstandigheid dat [vriendin] (licht) verstandelijk
beperkt is en/of
- misbruik maken van de jonge leeftijd en/of beperkte levenservaring van [vriendin] en/of
- misbruik maken van de omstandigheid dat [vriendin] weinig kennis heeft van financiële en/of administratieve zaken en/of
- [vriendin] onder druk zetten om te werken en/of klanten te ontvangen en/of hoge(re) geldbedragen aan die klanten te vragen en/of
- ( door middel van ruzie) geld van [vriendin] onder zich houden en/of niet aan haar teruggeven en/of
- [vriendin] (in een bericht) te zeggen/vragen of hij de Belastingdienst zal zeggen dat zij zwart geld heeft verdiend, waarop/waarna [vriendin] € 1.750,- aan verdachte heeft overgemaakt en/of
- ( aldus) [vriendin] bewegen om (een deel van) haar verdiensten aan hem, verdachte, af te staan;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 4 maart 2021 werd door het Team Criminele Inlichtingen informatie verstrekt aan de politie dat [verdachte] meiden de prostitutie in zou dwingen en dat hij inmiddels een nieuw slachtoffer had gemaakt. Naar aanleiding van deze informatie is door de politie een onderzoek naar de verdachte gestart. Gedurende dit onderzoek zijn onder andere observaties verricht, mobiele telefoons afgeluisterd, gegevensdragers onderzocht en getuigen gehoord. Uit vorenstaand onderzoek is bij de politie het vermoeden ontstaan dat de vriendin van de verdachte, [vriendin van verdachte] (hierna: [vriendin] ), door de verdachte werd uitgebuit.
De vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of de verdachte zich ten aanzien van [vriendin] schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - mensenhandel in de zin van (één of meer subleden van) artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mensenhandel. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat de verdachte de ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft verricht en dat hij gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen door te dreigen met een feitelijkheid, door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik te maken van de kwetsbare positie van [vriendin] . Daarnaast heeft de officier van justitie bepleit dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie van [vriendin] .
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling bij Homerun Humanitas of een soortgelijke zorgverlener en een inspanningsverplichting ten behoeve van het volgen van een opleiding. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
Op de standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank – voor zover relevant – onder 3.5. nader ingaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is geweest van de aanwending van dwangmiddelen, noch dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie van [vriendin] .
3.4.
Het wettelijk kader
Aan de verdachte is mensenhandel ten laste gelegd zoals omschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 Sr.
Kort gezegd gaat het om de vraag of de verdachte:
- [vriendin] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen ten behoeve van de prostitutie (sub 1);
- [vriendin] heeft gedwongen of bewogen om zich beschikbaar te stellen voor prostitutie (sub 4);
- voordeel heeft getrokken uit de prostitutie van [vriendin] (sub 6);
- [vriendin] heeft gedwongen of bewogen om haar opbrengsten uit prostitutie aan hem af te staan (sub 9).
Voor een bewezenverklaring van de subleden 1, 4 en 9 is voorts vereist dat gebruik is gemaakt van een dwangmiddel in relatie tot de ten laste gelegde gedragingen. Omdat van de overige in artikel 273f Sr lid 1, sublid 1 genoemde dwangmiddelen niet is gebleken, gaat het in deze zaak om de vraag of de verdachte gedreigd heeft met een feitelijkheid, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik heeft gemaakt van een kwetsbare positie.
Op basis van de wetsgeschiedenis kan misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht worden verondersteld indien een slachtoffer in een situatie verkeerde of kwam te verkeren die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een gemiddelde mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het gaat daarbij om de vraag of de prostituee zelf kan bepalen voor wie, waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij haar werkzaamheden verricht.
Bij het dwangmiddel misbruik maken van een kwetsbare positie wordt gedoeld op een situatie waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Tot slot geldt ten aanzien van alle subleden dat bewezen moet worden dat sprake is geweest van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte gericht was op uitbuiting. De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Gekeken moet worden naar de specifieke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. In het geval er een dwangmiddel zoals hiervoor genoemd is aangewend, is eventuele instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet meer relevant.
3.5.
Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen van de betrokkenen
Verklaringen van [vriendin]
, geboren op [geboortedatum] (ten tijde van het ten laste gelegde was zij 19 en 20 jaar oud), heeft geen aangifte gedaan tegen de verdachte. Wel is zij veelvuldig gehoord als getuige, namelijk op verschillende momenten door de politie, bij de rechter-commissaris op 17 januari 2022 en op de zitting van de rechtbank op 14 februari 2022. Voor zover relevant heeft zij in deze verhoren - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
In de zomer van 2020 heeft zij de verdachte leren kennen nadat hij bij haar was geweest voor een seksafspraak. Zij was op dat moment al enige tijd werkzaam in de prostitutie. Na een aantal seksafspraken met de verdachte heeft zij aangegeven dat hij niet meer hoefde te betalen omdat ze vond dat zij een klik met elkaar hadden. Uiteindelijk hebben zij en de verdachte een relatie gekregen. De relatie met de verdachte is volgens haar een wederkerige liefdesrelatie met ups en downs. Zij is gedurende de relatie met de verdachte door blijven gaan met het werken in de prostitutie.
Met betrekking tot haar werkzaamheden in de prostitutie heeft [vriendin] herhaaldelijk en consistent verklaard dat zij dit vrijwillig deed en dat zij zelf haar werkomstandigheden kon bepalen. De verdachte was op de hoogte van haar werkzaamheden als prostituee en heeft haar ook regelmatig ondersteund bij praktische zaken. Zij heeft de verdachte zelf gevraagd om haar te helpen. De verdachte heeft haar onder meer vervoerd naar klanten voor escortdates, geholpen bij het opstellen en beheren van seksadvertenties, benodigdheden zoals condooms en glijmiddel aangeschaft, geholpen bij het regelen van hotels van waaruit zij seks- en webcamwerk verrichtte en geholpen bij het via de telefoon onderhouden van contact met (potentiële) klanten.
Over het geld dat zij verdiende met het sekswerk heeft zij verklaard dat zij dit zelf beheerde en dat zij zelf kon bepalen wat zij daarmee deed. Omdat zij wist dat de verdachte geen inkomsten had, gaf zij de verdachte af en toe wat van haar geld. Zij deed dit geheel vrijwillig en bepaalde zelf hoeveel geld zij de verdachte gaf. Zij heeft de verdachte ook één van haar bankpassen gegeven zodat hij daar gebruik van kon maken als hij geld nodig had. De verdachte vroeg haar altijd eerst om toestemming als hij haar bankpas gebruikte. Zij vindt niet dat zij door de verdachte is uitgebuit.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft, na aanvankelijk een (gedeeltelijk) beroep op zijn zwijgrecht te hebben gedaan in zijn eerste verhoor bij de politie en bij de rechter-commissaris, ontkend het hem ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Hij heeft verklaard dat het klopt dat hij in de ten laste gelegde periode een relatie met [vriendin] heeft gehad en dat zij in de prostitutie werkte, maar dat hij haar daartoe op geen enkele manier heeft gedwongen. Hij ondersteunde [vriendin] in haar werkzaamheden door haar bijvoorbeeld te helpen bij het opstellen van seksadvertenties, het onderhouden van contact met klanten en het vervoeren van [vriendin] naar escortafspraken. Hij deed dit omdat [vriendin] dat aan hem vroeg. [vriendin] nam altijd de eindbeslissing als het ging over zaken die te maken hadden met haar werkzaamheden. Hij heeft [vriendin] ook niet gedwongen of bewogen om de verdiensten uit haar werkzaamheden af te staan. [vriendin] koos er zelf voor om hem af en toe geld te geven. Het geld dat hij van [vriendin] kreeg gebruikte hij vooral om samen met haar leuke dingen te doen, zoals naar een hotel of restaurant gaan. Ook zijn er uitgaven ten behoeve van [vriendin] en hemzelf gedaan, zoals betalingen van huur en autohuur.
Feitelijke vaststellingen
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte en [vriendin] ten tijde van het ten laste gelegde een relatie hebben gehad en dat [vriendin] voorafgaand aan en gedurende die relatie heeft gewerkt in de prostitutie. Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte [vriendin] heeft geholpen met haar werkzaamheden in de prostitutie en heeft meegeprofiteerd uit de opbrengsten van het werk van [vriendin] . Tot slot stelt de rechtbank vast dat de verklaring van de verdachte dat hij [vriendin] nergens toe heeft gedwongen en dat er geen sprake is geweest van uitbuiting in zoverre wordt ondersteund door de verklaringen van [vriendin] .
Dwangmiddelen
Naast de verklaringen van [vriendin] en van de verdachte bevat het dossier verschillende onderzoeksbevindingen, zoals tapgesprekken en de resultaten van het onderzoek naar de telefoons van [vriendin] en de verdachte. De rechtbank zal hieronder ingaan op de verschillende mogelijke dwangmiddelen die op de zitting ter discussie hebben gestaan. Waar nodig zal worden ingegaan op voornoemde onderzoeksbevindingen.
Bedreiging met een feitelijkheid
In de telefoon van [vriendin] is een chatgesprek van 10 juni 2021 aangetroffen met de gebruiker van het nummer eindigend op -1801. De verdachte heeft op de zitting van 14 februari 2022 verklaard dat hij degene is geweest die dit gesprek met [vriendin] heeft gevoerd. In het gesprek heeft de verdachte gedreigd om de Belastingdienst te vertellen dat [vriendin] € 50.000,-- zwart geld heeft verdiend. [vriendin] reageerde daarop dat zij wilde dat de relatie werkte en dat ze het geld ging overmaken. Later stuurde [vriendin] een screenshot waarop is te zien dat zij € 1.750,-- euro aan de verdachte heeft overgemaakt.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat sprake was van een ruzie in de relationele sfeer en dat hij dit bericht had gestuurd omdat hij boos was, omdat [vriendin] (een deel van) zijn geld had meegenomen. Dat geld had hij op dat moment nodig. [vriendin] , die ook op de zitting als getuige is gehoord, heeft deze lezing van de verdachte bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bericht van de verdachte naar algemeen spraakgebruik weliswaar worden aangemerkt als bedreiging met een feitelijkheid, maar niet in de context van artikel 273f Sr. Daarvoor is immers vereist dat de bedreiging ziet op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen ten behoeve van de prostitutie
(sub 1), het dwingen of bewegen om zich beschikbaar stellen voor prostitutie (sub 4) of het dwingen of bewegen om de opbrengsten uit de prostitutie af te staan (sub 9). Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik heeft gemaakt van een kwetsbare positie. Daartoe is het volgende van belang.
[vriendin] heeft als meerderjarige vrouw met de Nederlandse nationaliteit zelf de keuze gemaakt om te beginnen met het werken in de prostitutie, nog voor zij de verdachte leerde kennen. Nadat zij een relatie met de verdachte had gekregen, welke relatie zij omschrijft als een wederkerige liefdesrelatie met ups en downs, is zij blijven werken in de prostitutie. Alhoewel uit tapgesprekken tussen [vriendin] en haar beste vriendin [naam] en uit chats tussen [vriendin] en de verdachte kan worden afgeleid dat [vriendin] zich op momenten ‘gebruikt’ voelde en dat de relatie soms weinig liefdevol was, kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat er sprake was van een ongelijkwaardige relatie waarin de verdachte een in het oog springend overwicht heeft gehad op [vriendin] . Tegenover deze tapgesprekken en chats staan immers de consistente verklaringen van [vriendin] waarin zij duiding geeft aan deze bevindingen. Die verklaringen houden kort gezegd in dat ze in boosheid dingen heeft gezegd die ze niet meende, of die niet waar of overdreven waren. Bovendien was [vriendin] ten tijde van het ten laste gelegde 19 en 20 jaar oud, terwijl de verdachte 21 en 22 jaar oud was. Naar het oordeel van de rechtbank is dit leeftijdsverschil niet dusdanig groot dat reeds daaruit een overwicht van de verdachte zou kunnen worden afgeleid. Ook is niet gebleken van een in het oog springend intellectueel overwicht van de verdachte op [vriendin] of enige andere omstandigheid waaruit een overwicht van de verdachte op [vriendin] kan worden afgeleid.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen stellen dat het de verdachte is geweest die bepaalde met wie, wanneer, hoe, waar en onder welke omstandigheden [vriendin] haar werkzaamheden verrichtte. Weliswaar kan uit verschillende chatgesprekken tussen [vriendin] en de verdachte worden afgeleid dat de verdachte zich heeft bemoeid met en/of inspraak heeft gehad bij de wijze waarop [vriendin] haar werkzaamheden heeft verricht, maar niet is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die dit allemaal bepaalde. Zowel [vriendin] als de verdachte hebben consistent verklaard dat het [vriendin] was die de eindbeslissingen nam en dat de verdachte haar, indien zij dat aan hem vroeg, hulp en advies bood. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet gezegd worden dat [vriendin] in een situatie verkeerde die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een gemiddelde mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de positie van [vriendin] niet kan worden aangemerkt als kwetsbaar, nu zij niet in een situatie verkeerde waarin zij geen werkelijke of aanvaardbare andere keuze had dan het misbruik te ondergaan. [vriendin] was voordat zij de verdachte leerde kennen al werkzaam in de prostitutie en heeft zelf de keuze gemaakt om het werk te blijven doen nadat zij een relatie met de verdachte had gekregen. Van enige omstandigheid die [vriendin] in haar keuzevrijheid beperkt zou kunnen hebben is niet gebleken.
Tussenconclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [vriendin] heeft bedreigd met een feitelijkheid, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik heeft gemaakt van een kwetsbare positie, een en ander als bedoeld in artikel 273f Sr. Ook de overige ten laste gelegde dwangmiddelen acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen. Dit brengt met zich mee dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de tenlastelegging, voor zover die onder A ziet op de in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 9 strafbaar gestelde gedragingen.
Uitbuiting
Zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld kan uit de verklaringen van [vriendin] niet worden afgeleid dat zij is uitgebuit. Zij heeft immers herhaaldelijk verklaard dat zij alles vrijwillig deed en dat er van uitbuiting geen sprake was. De rechtbank dient daarom - met het oog op hetgeen onder B is tenlastegelegd - te beoordelen of de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen voor [vriendin] en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte is behaald, toch maken dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, waaruit hij opzettelijk voordeel heeft getrokken (artikel 273f lid 1, sub 6, Sr).
Aard en duur van de tewerkstelling en beperkingen
Zoals de rechtbank hierboven bij de bespreking van de dwangmiddelen reeds heeft overwogen kan weliswaar worden vastgesteld dat de verdachte enige bemoeienis met en inspraak heeft gehad bij de wijze waarop [vriendin] haar werkzaamheden verrichtte, maar is dat onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de verdachte een bepalende rol heeft gehad met betrekking tot de werkzaamheden van [vriendin] . Zowel de verdachte als [vriendin] hebben herhaaldelijk verklaard dat [vriendin] was die de eindbeslissing nam met betrekking tot de vraag met wie, waar, wanneer en onder welke omstandigheden zij haar werkzaamheden verrichtte. In zoverre is van beperkingen voor [vriendin] bij het uitvoeren van haar werkzaamheden niet gebleken.
Economisch voordeel
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte mee heeft geprofiteerd van de verdiensten van [vriendin] ’s werkzaamheden in de prostitutie en dat hij de beschikking heeft gehad over een aanzienlijk deel van deze verdiensten. Daartegenover staat dat de verdachte het geld gedeeltelijk heeft gebruikt om op verzoek van [vriendin] dingen voor haar te regelen, dat [vriendin] heeft verklaard vrijwillig en op eigen initiatief geld aan de verdachte te hebben gegeven en dat het gebruik van de bankpas van [vriendin] door de verdachte ook gebeurde met haar toestemming. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het economisch voordeel voor de verdachte beperkt is gebleven en dat [vriendin] bovendien zelf wilde dat hij dit voordeel had.
Tussenconclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. De verdachte dient daarom ook te worden vrijgesproken van het onder B ten laste gelegde.
Slotconclusie
De rechtbank is van oordeel dat geen van de ten laste gelegde vormen van mensenhandel wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte daarom integraal vrijspreken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2022.